Mensen in psychiatrische inrichtingen

Mensen in psychiatrische inrichtingen

Het aantal mensen dat jaarlijks in een psychiatrische inrichting wordt opgenomen is enkele malen groter dan het aantal mensen dat in een gevangenis belandt. De redenen voor een dergelijke opname en de daarbij gevolgde procedures kunnen verschillen, maar onder de onvrijwillig opgenomen patiënten van een inrichting treft men niet alleen mensen aan die geestesziek worden genoemd, maar ook mensen met een ‘geestelijke defecttoestand’, epileptici, alcoholisten, drugsverslaafden en tal van andere mensen met deviant gedrag. De term psychiatrische inrichting moet dan ook niet al te letterlijk worden opgevat. In werkelijkheid is het vaak een instelling met een meervoudig doel: ziekenhuis, huis van bewaring, armenhuis en bejaardentehuis. Gezien de geschiedenis van psychiatrische inrichtingen is dat niet vreemd. Tot in de moderne tijd werd in de westerse wereld doorgaans weinig onderscheid gemaakt tussen de geestelijk gestoorde, de zwerver, de misdadiger en de arme, maar kregen al deze mensen dezelfde behandeling. Vroeger was er meestal een gemeenschappelijk bestuur over gasthuis, dolhuis en pesthuis. In Leiden moest in 1455 het vrouwengasthuis ook arme krankzinnigen gaan verzorgen. In 1520 werd het hospitaal van Esslingen verplicht alle armen te onderhouden, die zelf hun aalmoezen niet konden inzamelen als doven, waanzinnigen en lijders aan vallende ziekte.

De geestelijk gestoorden werden meestal tot de ‘zwervers’ gerekend. De steden voelden zich alleen voor hun eigen burgers verantwoordelijk. De Amsterdamse ordonnantie van 1562, die de opname in het dolhuis regelde, was dan ook ruim. Naast de eigen burgers konden ook vreemdelingen worden opgenomen ‘die tot cranckheit van sinnen ghera- ken ende ghesont in deser stede ghecomen zijn’ (Lelong, Historische beschrijving van Amsterdam, 508). Maar dat was dus een uitzondering. In het algemeen werden geestelijk gestoorden die van elders afkomstig waren, buiten de poorten gezet.

In het Sint Janshuis in Gent, ook wel genoemd het hospitaal of godshuis van St. Jan ten Dullen, werden naast passanten, armen en proveniers ook ‘de dullen’ geherbergd. Het hospitaal werd in 1191 gesticht en in een regel uit 1196 staat voorgeschreven dat pelgrims een nacht ‘caritatelijk ontvangen moesten worden en dat armen en imbecillen, die door een duidelijke ziekte niet kunnen werken, gespijzigd moeten worden.’

Het begin van de psychiatrische institutionele zorg ligt, volgens de meeste historici, bij de stichting van het ‘Hospital de Ignoscents foils é orats’, in Valencia rond 1409. Dit instituut had, net als andere instituten in Spanje, zijn bestaan vermoedelijk te danken aan de invloed van de islam. De Arabieren hadden een ander en beter beeld van de geestelijk gestoorde mens dan de mensen in het christelijke westen.

In later eeuwen werd opname aan strenge regels gebonden, hoewel soms zelfs de overheid het met die regels niet zo nauw nam. Dat was bijvoorbeeld het geval in de dertiger en veertiger jaren van deze eeuw, toen in een aantal wetgevingen officieel de onvrijwillige opname van psychopaten, met name van ‘seksuele psychopaten’ werd geregeld. Deze ‘seksuele psychopaten’ vormden een niet of nauwelijks nader omschreven groep, bestaande uit mensen met zowel schadelijk als onschadelijk seksueel deviant gedrag, waarvoor geen enkele psychiatrische diagnose van toepassing is. Velen van hen zijn in medische zin zelfs helemaal niet ziek te noemen. Hun ‘opname’ en ‘behandeling’ is alleen maar een excuus voor hun opsluiting ergens, want als men hen als misdadigers zou moeten behandelen, dan zouden zij misschien niet eens veroordeeld worden of slechts een lichte straf opgelegd krijgen.

Opname in een psychiatrische inrichting is een civiele en geen strafrechtelijke procedure en biedt daarom niet dezelfde wettelijke waarborgen als waarmee de gewone misdadiger zich beschermd weet. Mensen worden tenslotte ‘alleen voor hun eigen bestwil’ opgenomen; zij moeten behandeld worden, niet gestraft. Het gevolg is, dat het voor hen bijzonder moeilijk is om voor hun rechten op te komen, en als ‘patiënt’ tegenover de staf van de inrichting verliezen zij vrijwel al hun rechten. Zij kunnen alleen vrijkomen als die staf verklaart dat zij ‘genezen’ of ‘ongevaarlijk’ zijn. En tijdens hun verblijf in de inrichting kunnen zij aan ‘behandelingen’ als ‘elektroshock’ en ‘psychochirurgie’ worden blootgesteld. Dat is met name niet acceptabel als het om maatschappelijk onschuldige seksuele zonderlingen en andere niet gewelddadige ‘psychopaten’ gaat.

Wat betreft de seksuele rechten zijn natuurlijk alle patiënten in psychiatrische inrichtingen gelijk: ze hebben ze niet. Dus niet alleen de mensen met seksueel deviant gedrag, ook de ‘normale’ patiënten hebben het in dit opzicht moeilijk. Net als in gewone ziekenhuizen, verpleegtehuizen, enzovoort, heeft niemand enige privacy en is er geen gelegenheid om met elkaar te vrijen. Wat over de bejaarden, en geestelijk en lichamelijk gehandicapten is gezegd, geldt daarom ook hier. In principe is er geen geldige reden voor een dergelijke totale seksuele deprivatie. Integendeel, menige patiënt zou erop vooruitgaan als er een mogelijkheid tot seksuele bevrediging zou worden geboden; bovendien zou het de aanpassing aan de buitenwereld vergemakkelijken. Voor heel veel mensen zou het bijvoorbeeld goed zijn als zij hun seksuele relatie met bezoekende echtgenoten, echtgenotes, vrienden of vriendinnen konden continueren. Maar zelfs binnen de inrichting zelf zouden seksuele relaties mogelijk moeten zijn, mits zwangerschap vermeden wordt.

Voor homoseksuele patiënten met een partner zouden seksuele contacten vanzelfsprekend ook mogelijk moeten zijn. (Sex tussen patiënten en staf moet uitgesloten blijven, omdat de staf duidelijk in een machtspositie ten aanzien van eerstgenoemde groep verkeert. Dit zou gemakkelijk tot onaanvaardbare situaties kunnen leiden). Het is echter duidelijk dat er in psychiatrische inrichtingen op seksueel gebied veel zou kunnen veranderen als de psychiatrie wat toleranter zou worden ten aanzien van seksuele varianten, en mensen met seksueel deviant gedrag niet altijd en alleen maar als ‘gestoord’ zouden aanmerken. Veel ‘therapieën’ zouden dan niet langer toegepast hoeven worden en het zou zelfs menige gedwongen opname kunnen voorkomen.

(De gegevens over de geschiedenis van psychiatrische inrichtingen zijn voor de Nederlandse uitgave ontleend aan H.H. Beek: Waanzin in de Middeleeuwen, Haarlem, De Toorts, 1969).

[Sex Atlas] [Inhoud] [Wrd. voor. - bewerkers] [Inleiding] [I - Het mensel. lichaam] [II - Seksueel gedrag] [III - Seks. en maatsch.] [De sociale rol] [Aangepast - afwijkend] [Huwelijk en gezin] [De onderdrukten] [De 'seksuele revolutie'] [Seksueel slang] [Instanties en groepen] [Literatuurlijst]