I - Het menselijk lichaam

I - Het menselijk lichaam


We kunnen het menselijk lichaam op vele manieren bekijken: als Gods mooiste schepping, als de gevangenis van onze ziel, als de tempel der liefde, als bron van verleiding, of als wetenschappelijk object. Eén ding staat echter vast: de wijze waarop we het bekijken geeft onze eigen opvattingen en bedoelingen weer.

De houding van de meeste moderne samenlevingsvormen tegenover het menselijk lichaam, vooral tegenover de seksuele functies ervan, is nogal negatief. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de mate waarin we ons druk kunnen maken over ‘onfatsoenlijke’ kleding, ‘vieze’ boeken en films, en over seksuele voorlichting op school. In brede kring is men er zelfs van overtuigd dat de wereld wordt overstroomd door een golf van sex en naakt die een bedreiging vormt voor onze cultuur.

Maar onze nu al enkele duizenden jaren oude westerse beschaving heeft zich niet altijd over zulke problemen zo druk gemaakt. Voor de oude Grieken en Romeinen was het naakte menselijke lichaam een vertrouwd beeld. Atleten trainden naakt in het sportgebouw, het gymnasion (het Griekse woord gymnas betekent naakt), en hielden ook naakt hun wedstrijden. De deelnemers aan de oorspronkelijke Olympische Spelen (en aan alle andere sportevenementen) waren naakt. Openbare gebouwen en huizen van particulieren waren versierd met beelden en schilderingen van naakte mannen en vrouwen. Ook het seksuele aspect van de naaktheid werd openlijk erkend. Van sommige goden, Hermes en Priapus bijvoorbeeld, waren de beelden getooid met een penis in erectie ten teken van kracht en vruchtbaarheid. Als amulet droeg men een geslachtsorgaan in artistieke vormgeving. Het kostuum van acteurs in een blijspel had onder andere een enorme penis. Kortom, men zag het menselijk lichaam en de menselijke seksualiteit als iets prettigs en vanzelfsprekends. Een heel verschil met de wereld van nu.

Tegenwoordig gelooft men dikwijls dat de opkomst van het christendom de schuld draagt van deze verandering ten kwade. Sommige christelijke auteurs willen dit zelfs zonder meer toegeven aan niet-christenen die hun dit verwijten. De zaak is echter veel gecompliceerder. Veel van de zogenaamd christelijke opvattingen met betrekking tot het menselijk lichaam zijn nog maar een paar honderd jaar oud en zouden voor de kerk uit vroeger eeuwen onbegrijpelijk zijn geweest. Vóór de 18e eeuw had bijvoorbeeld niemand gehoord over zaken als schuldgevoelens over masturberen, of het idee dat kinderen ‘onschuldig’ zijn en niets over sex te horen mogen krijgen. In het begin van de 16e eeuw kon Erasmus, onze grote humanist, nog populaire werkjes schrijven voor kinderen over onderwerpen als sex vóór, binnen en buiten het huwelijk, zwangerschap, bevalling, prostitutie,afrodisiaca, castratie en geslachtsziekten (Erasmus, Colloquia Familiaria). Enkele honderden jaren later werden deze teksten zelfs voor volwassenen te pittig gevonden.

Het schaamtegevoel of de verontwaardiging bij het zien van een naakt mens, dat tegenwoordig in onze cultuur nog veel voorkomt, dateert dan ook van niet zo heel lang geleden. In het middeleeuwse Europa was naaktheid nog geen kwestie van zedigheid. Het hele gezin sliep naakt in één kamer, vaak zelfs in één bed. In herbergen en hotels werd van de gasten verwacht dat men met vreemden, mannen zowel als vrouwen, bij elkaar sliep. Van iemand die zijn bed niet met anderen wilde delen of die zich niet wilde uitkleden zou men hebben gedacht dat hij ziek was of een afwijking had. In badhuizen, geliefde ontmoetingsplaatsen voor mannen en vrouwen van alle leeftijden, was iedereen gewoon naakt. Op bepaalde feestdagen hield men optochten waar ook mooie naakte meisjes aan meededen. Soms deden ook priesters volledig naakt aan een godsdienstige processie mee.

Pas na de syfilisepidemieën in de 16e en 17e eeuw en de opkomst van de bourgeoisie ging men naakt als obsceen beschouwen. De hele houding ten opzichte van menselijke lichaamsfuncties veranderde. De vroegere intimiteit werd nu verworpen als onsmakelijk en ongezond. Men at niet meer uit één schaal en dronk niet meer uit één kom. Men ging messen en vorken gebruiken in plaats van de vingers. De rijken gingen in bed speciale kleding dragen, het nachthemd. Men ging naar steeds meer mogelijkheden zoeken om zich af te zonderen. Het bed ging de woonkamer uit en werd in een aparte slaapkamer weggeborgen. De badhuizen gingen dicht, bij zwempartijen in meren en rivieren werden mannen en vrouwen van elkaar gescheiden en tenslotte werd naakt zwemmen in het openbaar geheel' verboden. Met andere woorden, de openlijke aanvaarding van het lichaam en zijn functies veranderde geleidelijk in preutsheid. Tegen de 19e eeuw was de maatschappij zo overgevoelig geworden voor wat betreft de lichaamsfuncties dat het reeds als aanstootgevend werd beschouwd wanneer zaken als sex, voortplanting, spijsvertering of transpireren maar genoemd werden. Zelfs eenvoudige woorden als ‘dij’ of ‘borst’ mochten in een beschaafd gesprek niet meer vallen. Het menselijke lichaam was volledig taboe.

Naarmate de westerse beschaving de wereld veroverde werd deze preutsheid dikwijls met geweld opgedrongen aan volkeren die er niets van begrepen en er ook weinig voor voelden, omdat geheel of gedeeltelijk naakt zijn voor hen altijd gewoon was geweest. Zelfs nu nog doen bepaalde Aziatische en Afrikaanse volkeren geweldig veel moeite om hun burgers te ‘civiliseren’ - wordt hun gevraagd kleding te dragen waar ze nooit aan gewend zijn geweest. De ironie van het lot wil dat er intussen in enkele van de rijkste en meest ontwikkelde westerse landen een begin gemaakt is met de terugkeer naar de minder preutse opvattingen van weleer. (In het derde deel van dit boek, ‘Seksualiteit en Maatschappij’, worden deze ontwikkelingen uitvoeriger besproken).

Ofschoon onze moderne cultuur ons heel wat seksuele onderdrukking heeft bezorgd, heeft zij ook in belangrijke mate bijgedragen aan een menswaardiger leven voor iedereen - namelijk door het menselijk lichaam en zijn functies wetenschappelijk te gaan onderzoeken.

Onze voorouders uit de oudheid en de middeleeuwen bezaten zeer weinig exacte biologische en medische kennis. Bij ziekte waren zij voornamelijk aangewezen op volksgeneeswijzen, bijgeloof, of regelrechte toverij. Magie en mystiek beheersten ook hun leven op het gebid van seksualiteit en voortplanting. Zo waren de meeste mannen en vrouwen ervan overtuigd dat met de juiste ‘liefdesdrank’ het hart van zelfs de meest onwillige partner te winnen was. Ook werd geloofd dat door bepaalde gebeurtenissen in het leven van een zwangere vrouw haar kind kon worden ‘getekend’, en dat met een coïtus ’s nachts blinde kinderen werden verwekt. Men wist niets over de bloedcirculatie, hormonen, de mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen (zaad- en eicel) en tal van andere zaken die pas door moderne ontdekkingen aan het licht gekomen zijn. De meest respectabele geleerden waren van oordeel dat niet alleen mannen maar ook vrouwen wat zaadvocht produceerden, en algemeen werd aangenomen dat de vermenging van dit vocht in de moederschoot essentieel was voor de voortplanting. Verder dacht men dat de foetus pas in de vijfde maand van de zwangerschap ging leven, namelijk op het moment dat de ongeborene voor het eerst bewegingen maakt die door de moeder worden gevoeld.

Deze en andere misvattingen zijn tenslotte door de moderne wetenschap uit de wereld geholpen. Maar de feiten zoals we die tegenwoordig zien, zijn niet snel en zonder moeite aan het licht gekomen. Sommige wetten uit de biologie en oorzaken van bepaalde ziekten zijn pas na eeuwenlang observeren van patiënten ontdekt. Soms waren de resultaten van wetenschappelijk onderzoek zó onverwacht dat men er gewoon niet aan wilde. En tot op de dag van vandaag blijft de wetenschap ons traditionele denken en zelfs onze manier van leven op de proef stellen.

Een recent en duidelijk voorbeeld hiervan is het onderzoek van menselijke reacties in het laboratorium. Uit de resultaten bleek dat veel van wat men tot nu toe had gedacht niet houdbaar was. Zo werd bijvoorbeeld aangetoond dat vrouwen een even grote, en in sommige opzichten zelfs grotere, seksuele potentie hebben als mannen. Wanneer zoiets eenmaal bekend is blijft dat natuurlijk niet zonder gevolgen voor de totale relatie tussen de seksen. Het zou best kunnen zijn dat dit wetenschappelijke mzicht, zoals eerder bij andere kwesties het geval is geweest, verregaande maatschappelijke gevolgen zal krijgen.

Zulke veranderingen zijn misschien wel noodzakelijk , maar niet altijd welkom. Het is daarom nauwelijks vreemd te noemen dat de wetenschappelijke ontwikkeling van het eerste begin af heel wat weerstand heeft ondervonden. Steeds wanneer wetenschapsmensen het conventionele weten in twijfel gingen trekken, werden ze aangevallen en belachelijk gemaakt, soms werden hun ontdekkingen zelfs onderdrukt en genegeerd. Heel vaak maakte de rnaatschappij echter niet alleen bezwaar tegen een bepaalde ontdekking, maar tegen de gehele wetenschap. Zelfs nu hebben veel mensen een min of meer instinctieve afkeer van de humorloze, genadeloze en schaamteloze wijze waarop wetenschapsmensen ‘het leven alle mysterie ontnemen’.

Men kan inderdaad niet ontkennen dat de wetenschappelijke benadering van problemen iets van heiligschennis heeft. In hun streven naar kennis gaan wetenschapsmensen niet alleen voorbij aan een God, maar tonen ze ook weinig respect voor tradities die de mens heilig zijn. Ze trekken zich niets aan van zaken als zedigheid, wettigheid of fatsoen. Voor hun nieuwsgierigheid is niets heilig, ze bekijken alles op dezelfde neutrale, afstandelijke manier.

Deze typische niet-betrokkenheid van de wetenschap vereist een bepaalde discipline van gevoel en verstand, een soort instelling die typisch ‘modern’ is. In de Griekse en Romeinse oudheid en in de middeleeuwen beschouwde de mens zichzelf als een integraal deel van de wereld waarvan hij zich niet zou hebben willen of durven losmaken. Hij was er niet aan gewend om zijn gevoelens of ideeën te onderdrukken, maar reageerde op alles met zijn totale persoonlijkheid.

Hij geloofde niet alleen dat hij in het middelpunt van het heelal leefde, waarbij de zon, de maan en alle sterren om hem heen draaiden, maar hij dacht ook dat alles in dit heelal voor hem speciaal een bepaalde persoonlijke betekenis had en op de een of andere manier verbonden was met zijn lot. Iets gebeurde omdat de goden of God het lieten gebeuren om hem te belonen of te straffen. Gezondheid bijvoorbeeld werd gezien als de beloning van rechtschapenheid; ziekte en dood waren het loon van de zonde. Er werd geen verschil gemaakt tussen wetten van oorzaak en gevolg en wetten op grond van bepaalde gewoonten. De wet van de natuur was goddelijke wil. Een verklaring was tegelijk een rechtvaardiging.

Het begin van de moderne wetenschap is te omschrijven als dát moment in de geschiedenis waarop verklaring en rechtvaardiging voor het eerst werden gesplitst. Zolang gezondheid en ziekte, regen en zonneschijn, goede en slechte oogsten als beloning of straf voor het menselijk gedrag werden gezien, werden feitelijke oorzaak en moreel doel altijd aan elkaar gekoppeld. Wetenschap werd pas mogelijk toen de mens alle bovennatuurlijke invloeden en hun betekenis ging afsplitsen. Vanaf dat moment bestudeerde hij ‘de natuur op zichzelf, volledig los van goddelijke bedoelingen en menselijke zaken.

De wetenschappelijk onderzoeker bekijkt het menselijk lichaam ‘objectief, d.w.z. hij beschouwt het louter en alleen als object dat hij kan observeren, wegen en meten. Hij is niet geïnteresseerd in de schoonheid, de zondigheid of de gezondheid van dat lichaam. Hij is er uitsluitend op uit de lichaamsfuncties te begrijpen, niet om er het predikaat goed of slecht aan te geven. Hij schept geen waardeoordelen, maar een oordeel over een feit. Met andere woorden, de wetenschappelijk onderzoeker probeert te beschrijven wat is, niet vóór te schrijven wat zou moeten zijn. Indien hij zou merken dat het lichaam ziek is noteert hij de ziekteverschijnselen en zoekt hij naar een oorzaak, maar als onderzoeker doet hij niets om te genezen. Genezen is in wezen een zaak die ter hand moet worden genomen door mensen die wetenschappelijke kennis willen gebruiken om hun medemens te helpen, een morele zaak dus. Nu wordt tegenwoordig de rol van wetenschappelijk onderzoeker en die van genezer vaak wel door één en dezelfde persoon vervuld, bijvoorbeeld door een huisarts. Toch weet een goede huisarts dat hij in feite twee afzonderlijke functies heeft en dat hij deze af en toe echt van elkaar gescheiden moet zien te houden. Als wetenschapsmens kan hij bijvoorbeeld weten dat veel roken voor een bepaalde patiënt dodelijk kan zijn. Als geneesheer kan hij de patiënt dan adviseren om met roken te stoppen. Bij zo’n advies gaat hij natuurlijk wel van de (niet wetenschappelijke) opvatting uit dat het leven van grotere waarde is dan het genot dat roken geeft. Als de patiënt daar echter anders over denkt en liever sterft dan dat hij zijn sigaretten laat staan, moet de rol van de arts beperkt blijven tot die van de wetenschapper die alleen maar observeert wat het effect van roken is bij een sterfelijke mens. (Een tragisch voorbeeld is het geval van Sigmund Freud. Als wetenschapper wist hij dat roken voor hem fataal zou zijn. Als geneesheer had hij op grond van zijn kennis kunnen besluiten om zijn sigaren te laten staan. Als patiënt weigerde hij dat en hij stierf aan carcinoom in zijn mond).

Het kost niet-wetenschappers vaak veel moeite om het wetenschappelijke standpunt te begrijpen. Vooral in de beginperiode van de moderne wetenschap werd het feit dat de wetenschapper geen zedelijk waardeoordeel gaf, door de meeste mensen opgevat als gevoelloosheid, onverschilligheid of gebrek aan ernst. Toen wetenschapsmensen in de 16e en 17e eeuw bijvoorbeeld de eerste lichamen van gestorven mensen gingen ontleden omwille van de kennis van de anatomie, waren hun tijdgenoten ontzet. Het zou nooit bij hen opgekomen zijn om ‘hun lichaam ter beschikking van de wetenschap te stellen’, zoals dat nu wel gebeurt. Integendeel, meestal was dit soort onderzoek absoluut verboden. Het gevolg was dat veel anatomen hun werk in het geheim moesten doen en ‘lijkenpikkers’ moesten betalen die lijken stalen van het kerkhof of zelfs regelrecht van de galg. (In onze tijd nog moesten sommige onderzoekers van de seksualiteit ook met hun werk in het geheim beginnen en prostituées betalen die als studieobject dienden).

Toch hebben de mensen door de eeuwen heen beseft dat objectief onderzoek van het menselijk lichaam en zijn functies grote voordelen zou hebben. Hoewel wetenschap op zichzelf moreel neutraal is, is wetenschappelijke kennis heel goed voor morele doeleinden te gebruiken. Hierbij is genezen en voorkomen van ziekten het meest sprekende voorbeeld. Van even groot belang is het dat de mens wordt bevrijd van nodeloze angsten en bekrompen bijgeloof, die verhinderen dat hij al zijn mogelijkheden kan benutten. Het is aan de wetenschap te danken dat de mens al een eind op weg is naar het bereiken van dat doel. Iedere nieuwe wetenschappelijke ontdekking voegt iets toe aan het vermogen van de mens om over eigen lot te kunnen beschikken.

Vooral de laatste tientallen jaren heeft het onderzoek van de seksualiteit een geweldige ontwikkeling doorgemaakt. Haast iedere dag voegen wetenschapsmensen iets nieuws toe aan ons begrip van de menselijke functies op het gebied van seksualiteit en voortplanting. Vroeger waren deze functies hecht aaneengekoppeld en konden de mensen er weinig invloed op uitoefenen. Seksueel contact had voortplanting tot gevolg, en voortplanting zonder sex was een onmogelijkheid. Alleen door onthouding kon het aantal kinderen worden beperkt. Veel vrouwen stierven van uitputting na een te groot aantal bevallingen. Echtparen die kinderloos bleven hadden daarentegen hun onvruchtbaarheid maar te accepteren als de wil van ‘de natuur’. Inmiddels is voortplanting een kwestie van bewust kiezen geworden. Wetenschappelijk inzicht in het voortplantingsproces heeft het mogelijk gemaakt om goede anticonceptiemethoden te ontwikkelen en tegenwoordig is het niet moeilijk om ongewenste zwangerschap te vermijden. Bovendien kan onvruchtbaarheid tegenwoordig in vele gevallen, die vroeger hopeloos waren, met succes worden behandeld, soms met kunstmatige inseminatie, dat wil zeggen zonder direct seksueel contact. Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid kunnen de functies op het gebied van seksualiteit en voortplanting volledig worden ontkoppeld.

Deze moderne ontwikkelingen hebben verstrekkende maatschappelijke gevolgen, omdat ze meehelpen het verlangen naar volledige gelijkheid tussen de seksen groter te maken. Van oudsher zijn de biologische verschillen tussen de seksen gebruikt als een rechtvaardiging voor het feit dat mannen en vrouwen gedwongen werden verschillende maatschappelijke rollen te vervullen. Mannen dachten dus graag dat ‘de natuur’ vrouwen voor het moederschap had voorbestemd en dat deze ‘natuurlijke’ roeping ze ongeschikt maakte voor enig ander werk. (Om redenen die verder onverklaard blijven werd aan het vaderschap niet zo’n verlammend effect toegekend). Maar nu vrouwen zelf kunnen bepalen of ze al dan niet moeder wensen te worden is dit idee natuurlijk niet meer vol te houden. Het geloof in de ‘natuurlijke’ minderwaardigheid van vrouwen is gebleken niets anders te zijn dan een ideologie van mannen die daarmee hun bevoorrechte positie wilden verklaren.

We kunnen er zeker van zijn dat met de voortgang van het wetenschappelijke onderzoek veel van wat we nu geloven onwaar zal blijken te zijn, hoe vanzelfsprekend de dingen nu ook lijken. Vooral wat betreft seksualiteit zijn we niet altijd zo afstandelijk en objectief als we wel denken. Heel vaak worden onze waarnemingen gekleurd door onbewuste vooroordelen en opvattingen waar we geen moment aan twijfelen, en daarom is er nog altijd de kans dat we waardeoordelen verwarren met een beoordeling van feiten. Kortom, zodra onze eigen belangen erbij betrokken raken is de kans groot dat we gewoonte verwarren met ‘natuur’. De geschiedenis van de moderne wetenschap leert ons echter dat ons eigenbelang op de lange duur het meest gebaat is bij absolute objectiviteit. Wetenschap begon zodra de mens de goddelijke en menselijke aspecten van alles wat hij bestudeerde buiten beschouwing ging laten. En het klinkt paradoxaal, maar juist dit buiten beschouwing laten maakte de weg vrij voor een beter begrip. Alleen als we boven onze eigen bekrompen ideeën uit willen en kunnen groeien is er een kans dat we de waarheid over onszelf ontdekken en op die manier werkelijk vrij worden.

Het is aan de massamedia te danken dat nieuwe wetenschappelijke inzichten in de lichaamsfuncties van de mens bij een groter publiek bekend kunnen raken dan ooit tevoren. Tegenwoordig weten de meeste mannen en vrouwen meer over anatomie en fysiologie dan een arts uit de oudheid of de middeleeuwen. Maar ondanks al hun theoretische kennis voelen veel mensen zich niet op hun gemak in hun eigen lichaam. In tegenstelling tot hun voorouders voelen ze zich van hun lichaam vervreemd, dat wil zeggen ervaren ze hun lichaam als ongewoon en vreemd. Het lijkt wel of dezelfde historische ontwikkelingen die het de mens mogelijk maakten om zichzelf op een wetenschappelijke, afstandelijke manier te bekijken, hem tegelijk hebben beroofd van zijn vroegere zelfaanvaarding.

Onze technologische maatschappij vergt van iedereen veel discipline. Het is ons doorgaans niet toegestaan onze gevoelens te uiten, toe te geven aan onze opwellingen, of met hart en ziel pleziertjes na te jagen.

Integendeel, in het belang van ons werk moeten we ons houden aan bepaalde tijdschema’s voor werk en ontspanning, moeten we altijd hetzelfde humeur hebben, alle spontaniteit onderdrukken en onze zintuigen zoveel mogelijk uitschakelen. Kortom, we zijn gedwongen onszelf te veranderen in soepel lopende werktuigen. Het gevolg is dat we eraan gewend zijn geraakt om het menselijk lichaam als een machine te behandelen, en ons grotere inzicht in de functies ervan gebruiken we voornamelijk om alles nog ‘efficiënter’ te laten verlopen.

Veel mensen doen hetzelfde met betrekking tot hun seksuele relaties. Dit blijkt onder meer uit het feit dat men er zo jong mogelijk uit wil blijven zien en dat men zich zorgen maakt over de lichaamskracht. Men wil daarom vaak maar al te graag een nieuw dieet proberen, experimenteren met een nieuw geneesmiddel, ieder nieuw instrument of apparaatje gebruiken en elke nieuwe techniek leren die grotere seksuele prestaties in het vooruitzicht stelt. Daarnaast zijn er nu talloze gidsen over sex, boeken over üefde en handboeken voor gehuwden waarin de technische kanten van de sex uitvoerig worden besproken en waarmee men van de lezer een ervaren minnaar hoopt te maken.

Dergelijke boeken kunnen ongetwijfeld bijzonder nuttig zijn. Na eeuwen van onderdrukking kan een openhartige beschrijving van het menselijk seksueel functioneren en de diverse mogelijkheden bij geslachtsverkeer, mannen zowel als vrouwen bevrijden van veel onnodige remmingen. Maar het is Jammer dat in sommige boeken de indruk wordt gewekt dat seksueel geluk vooral een kwestie is van grote bedrevenheid en lenigheid. En aangezien de ezers zelf vaak weinig fantasie of ervaring schijnen te hebben, krijgen ze tenslotte het idee dat ze er maar weinig van terechtbrengen. En zelfs veel mensen die het wel lukt om alle seksuele technieken te leren beheersen, gaan tenslotte merken dat techniek alléén niet voldoende is. Na verloop van tijd gaan ze inzien dat de wens om hun lichaam alles te kunnen laten doen alleen maar terwille van de daad, hen als mens verminkt. Hun relaties worden onpersoonlijk, en tenslotte is werkelijk genieten er niet meer bij.

Om deze reden hebben steeds meer mensen (vooral jongeren) de laatste jaren de technische benadering van sex gelaten voor wat zij was, en zijn ze zich minder veeleisend tegenover het menselijk lichaam gaan opstellen. Zij beginnen te begrijpen dat de moderne wereld van discipline en concurrentie hun waarnemingen heeft vervormd, en ze proberen door middel van sensitivity training hun vroegere zinnelijke bewustzijn terug te krijgen. Zij zoeken zichzelf dus letterlijk weer op en tenslotte bereiken ze een punt waarop ze hun eigen lichaam kunnen aanvaarden en waarderen zonder het te exploiteren.

Tegelijkertijd hebben de meeste jongeren van tegenwoordig weer naar een naakt lichaam leren kijken zonder dat dit hen in verwarring brengt. Voor velen van hen is naaktheid weer iets vertrouwds geworden waar ze niet te veel betekenis aan hechten. Maar het is jammer dat er toch ook nog altijd veel onwetendheid over de lichaamsfuncties blijft bestaan, met name over de functies die met sex te maken hebben. En het zijn niet alleen een paar preutse ouderen, maar ook enkele jongeren die niet of zelfs helemaal verkeerd zijn ingelicht over de fysiologische basis van hun gedrag. Het lijkt daarom het goede moment om gebruik te maken van de nu heersende, meer openhartige sfeer rond de seksualiteit, en er een onverdoezeld beeld van te geven.

Op de bladzijden hierna worden wat fundamentele gegevens besproken over het seksuele aspect van het menselijk lichaam, vooral over de mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen, de menselijke seksuele respons, voortplanting, anticonceptie en abortus. Bovendien is er een korte bespreking van enkele lichamelijke afwijkingen die een normaal seksueel functioneren in de weg kunnen staan. De psychologische aspecten van het menselijk seksueel gedrag worden besproken in het tweede deel van dit boek, ‘Menselijk Seksueel Gedrag’.

[Sex Atlas] [Inhoud] [Wrd. voor. - bewerkers] [Inleiding] [I - Het mensel. lichaam] [Proces v. seks. different.] [Anatom. ontwikkeling] [De rol van hormonen] [Lichaam van de man] [Lichaam van de vrouw] [Mensel. voortplanting] [Enk. licham. problemen] [II - Seksueel gedrag] [III - Seks. en maatsch.] [Literatuurlijst]