Aangepast gedrag en afwijkend gedrag

Aangepast gedrag en afwijkend gedrag

Iedere samenleving ontwikkelt voor het seksuele gedrag van haar leden eigen maatstaven, regels en normen. Deze normen kunnen ook van de ene tot de andere historische periode sterk verschillen, maar altijd is het resultaat dat zij de mensheid in twee groepen verdelen: degenen die zich aan de normen aanpassen, dat wil zeggen de ‘normale’ mensen, en degenen die van de normen afwijken, dat wil zeggen de ‘abnormale’ mensen, of de mensen met afwijkend gedrag.

Zo werd in het begin van deze eeuw van alle ‘normale’ mannelijke Siwans in Noord-Afrika verwacht dat zij homoseksuele contacten hadden, en werden mannen die dat weigerden zonderling gevonden. De Rwala-bedoeïenen daarentegen, die op het Arabisch schiereiland woonden, vonden homoseksualiteit zó ‘abnormaal’ en verschrikkelijk, dat zij mensen die zich aan homoseksuele handelingen schuldig maakten ter dood veroordeelden.

Als wij naar onze eigen maatschappij kijken, zien wij dat in de Victoriaanse tijd ‘normale’ vrouwen niet geacht werden een orgasme te krijgen. Vrouwen die wel orgasmes hadden of ze absoluut wilden hebben, vond men onfatsoenlijk, soms zelfs ziek. Tegenwoordig is het juist de vrouw die géén orgasme heeft die ‘abnormaal’ gevonden wordt en die voor haar ‘dysfunctie’ kan worden behandeld.

Uit deze paar voorbeelden blijkt niet alleen dat alle seksuele normen betrekkelijk zijn, maar ook dat afwijkingen van die normen zeer uiteenlopende maatschappelijke reacties kunnen uitlokken. Wat in de ene cultuur seksuele aangepastheid is, kan in een andere cultuur seksuele afwijking zijn, en mensen met afwijkend gedrag wacht een verschillend lot.

Zoals wij gezien hebben kan afwijkend seksueel gedrag tenminste op vier manieren worden benaderd:

•      Men kan er als een persoonlijke gril de spot mee drijven (zoals bij de strikt heteroseksuele Siwanman).

•     men kan het als een teken van onfatsoen veroordelen (zoals bij de orgastische Victoriaanse vrouw),

•     men kan het als misdrijf veroordelen (zoals homoseksualiteit bij de Rwala-bedoéienen),

•     men kan het als ziekte of afwijking behandelen (zoals bij de anorgastische moderne vrouw).

In eerstgenoemd geval heeft de seksuele afwijking niet veel gevolgen. De betreffende persoon is niet meer dan een ‘rare vent’ die desondanks geaccepteerd wordt. De andere drie gevallen zijn ernstiger. Zodra een afwijking als een morele, juridische of medische kwestie wordt gezien, gaan de kerk, de rechter of de medische professie zich er mee bemoeien. Het gevolg is dat de betrokkene niet langer als een ongevaarlijke non-conformist wordt beschouwd die het recht heeft om met rust te worden gelaten, maar als een zondaar die men moet redden, als een misdadiger die men moet straffen, of als een patiënt die men moet behandelen.

Er zijn natuurlijk ook culturen waar aan onze vier voorbeelden van seksueel gedrag geen bijzondere aandacht zou worden besteed en waar zij in feite helemaal niet als een afwijking zouden worden beschouwd. In zulke ‘tolerante’ culturen zijn de seksuele maatstaven ruim en flexibel genoeg om aan allerlei persoonlijke hebbelijkheden ruimte te bieden en daar vallen dus zowel heteroseksuele als homoseksuele mannen, orgastische als anorgastische vrouwen ruim binnen de grenzen van wat als normaal wordt beschouwd.

In een maatschappij met zeer strenge seksuele normen vallen één of meer van deze groepen misschien niet in één maar zelfs in verschillende categorieën van afwijkend gedrag. Zoals gezegd werden zowel in Victoriaans Europa als in Amerika orgastische, seksueel veeleisende vrouwen zowel onfatsoenlijk als ziek gevonden. Zij moesten dus niet alleen zede- preken aanhoren, maar ook psychiatrische behandeling ondergaan. En zo wordt homoseksualiteit bij mannen in sommige landen tegenwoordig niet alleen als zondig beschouwd, maar ook als een misdrijf en een ziekte.In zulke landen staat mannelijke homoseksuelen dus een drievoudige maatschappelijke veroordeling te wachten.

In een moderne samenleving kunnen de seksuele normen echter vrij snel veranderen en kan drie- of tweevoudig afwijkend gedrag plotseling tot enkelvoudig afwijkend gedrag of zelfs tot totale aangepastheid worden teruggebracht. Een voorbeeld van zo’n drastische verandering heeft zich onlangs in de Verenigde Staten voorgedaan, waar psychiaters homoseksualiteit van hun lijst van geestesziekten hebben geschrapt, waar de wetgevers van verschillende staten de oude wetten tegen homoseksueel gedrag hebben afgeschaft, en waar een aantal christelijke kerken homoseksualiteit niet langer als zondig veroordelen. In betrekkelijk korte tijd zijn veel Amerikaanse homoseksuelen dus van maatschappelijke verschoppelingen tot respectabele burgers geworden. Alleen homoseksuelen die tot een conservatieve kerk behoren, in een conservatieve staat wonen, of zich door een conservatieve psychiater laten behandelen, zullen merken dat zij nog altijd worden beschouwd als mensen met gedrag dat voor correctie in aanmerking komt.

Dit leidt ons tot een tweede aspect van het probleem. In onze snelveranderende wereld zijn de morele, juridische en medische maatstaven voor seksueel gedrag niet altijd op elkaar afgestemd; zij kunnen elkaar op een bepaald moment zelfs uitsluiten. Dat wil zeggen, ons aanpassen aan de ene norm kan juist betekenen dat wij van een andere norm moeten afwijken. Een moderne anorgasti- sche vrouw kan van haar sextherapeut bijvoorbeeld opdracht krijgen om vaak te masturberen. Diezelfde vrouw krijgt echter van haar geestelijke te horen dat masturberen zondig is. Kortom, zij heeft de keus tussen normaal maar onzedig gedrag of abnormaal maar zedig gedrag. Hoe haar beslissing ook uitvalt, altijd zal zij een seksuele norm schenden. In landen waar ook het aanzetten tot masturberen strafbaar is (dat geldt in ieder geval voor één Amerikaanse staat), kan zelfs haar therapeut problemen met de wet krijgen. Toch kan zijn beroepsethiek van hem verlangen dat hij zijn advies geeft. Hij kan dus óf de wet respecteren maar tegen zijn principes handelen, óf de wet overtreden maar zijn principes trouw blijven. Dus wordt ook hij met een dilemma geconfronteerd. We kunnen nog nader op deze conflictuerende normen ingaan door te kijken wat het geloof van de therapeut is en welke de medische opvattingen van de geestelijke zijn, maar het zal wel duidelijk zijn waar het ons om gaat: aangepastheid en onaangepastheid zijn allebei relatieve begrippen, hun betekenis varieert al naar gelang de maatschappelijke context.

Helaas heeft men dit vroeger niet altijd goed beseft. Tegenwoordig lijkt het ons een hele simpele zaak, maar zelfs de geleerdste en briljantste mensen uit de geschiedenis hebben het vaak niet ingezien. Zij beschouwden seksueel afwijkend gedrag als een objectieve eigenschap die bij het individu ontstond en die door de maatschappij moest worden tegengegaan. Op grond van dit idee namen zij aan dat er zoiets als een ‘deviante persoonlijkheid’ bestond en deden zij hun uiterste best om daarvan de kenmerken te ontdekken en een verklaring voor het ontstaan ervan te vinden. Op grond van wat zij vonden ontwierpen zij dan diverse methodes om degene met het afwijkende gedrag te dwingen zich weer aan te passen.-Eeuwenlang was dit de enige geaccepteerde benadering van seksueel afwijkend gedrag. Een enkele maal werd de nadruk iets verlegd of de stijl wat veranderd, maar de gevolgen waren altijd min of meer gelijk:

•     In de middeleeuwen, toen de kerk het machtigste lichaam in de maatschappij was, werd het seksuele probleem hoofdzakelijk als van godsdienstige en morele aard beschouwd. Het verschil tussen seksuele aangepastheid en onaangepastheid werd gezien als het verschil tussen rechtschapenheid en zonde. Mensen met seksueel afwijkend gedrag waren van de duivel of een kwade geest bezeten. Alleen bidden en boete doen kon van hen nog ‘normale’ mensen maken. Om iets tegen seksuele onaangepastheid te kunnen doen, had de maatschappij meer priesters en meer kerken nodig. (Stilzwijgend werdhiermeeaangegevendat seksuele aangepastheid het best te behouden was in een door de kerk geleide staat).

•     Na de middeleeuwen moest de kerk steeds meer macht prijsgeven aan de wereldse machthebbers en ging men het seksuele probleem in hoofdzaak van juridische kant bekijken. Het verschil tussen seksuele aangepastheid en onaangepastheid werd voortaan beschouwd als het verschil tussen het in acht nemen van de wet en criminaliteit. Mensen met seksueel afwijkend gedrag waren ‘criminele personen’. Alleen straf en rehabilitatie konden van hen nog ‘normale’ mensen maken. Om iets tegen seksuele onaangepastheid te kunnen doen, had de maatschappij een groter politieapparaat en meer gevangenissen nodig. (Stilzwijgend werd hiermee aangegeven dat seksuele aangepastheid het best te behouden was in een politiestaat).

•     In de 19e en 20e eeuw tenslotte nam het vertrouwen in politieke macht af en groeide het respect voor de wetenschap. Het gevolg was dat men het probleem in hoofdzaak van medische kant ging bekijken. Het verschil tussen seksuele aangepastheid en onaangepastheid werd beschouwd als het verschil tussen geestelijke gezondheid en geestesziek. Mensen met seksueel afwijkend gedrag waren ‘psychopaten’. Alleen psychiatrische behandeling kon van hen nog ‘normale’ mensen maken. Om iets tegen seksuele onaangepastheid te kunnen doen, had de maatschappij meer psychiaters en psychiatrische inrichtingen nodig. (Stilzwijgend werd hiermee aangegeven dat seksuele aangepastheid het best te behouden was in een ‘therapiestaat’).

In alle drie de gevallen zien wij dezelfde grondgedachte aan het werk: aan heersende seksuele normen valt niet te tornen. Seksueel afwijkend gedrag wordt niet getolereerd. De betrokkene heeft niet het recht zich deviant, dus afwijkend te gedragen. Speciale mensen en instelllingen moeten met speciale macht worden bekleed om de boosdoeners in het gareel te brengen en voor volledige seksuele aangepastheid te zorgen. Mensen in het algemeen bereiken en behouden hun ‘beste’ seksuele gedrag alleen onder een of andere vorm van totalitair bestuur. Nog een tweede opmerking: of de maatschappelijke controle van seksueel gedrag nu wordt uitgeoefend uit naam van ‘God’, uit naam van de ‘rechtsorde’, uit naam van de ‘medische wetenschap’, of uit naam van wat dan ook, men brengt het altijd als iets objectiefs, onbevooroordeelds en ‘normaals’. Een maatschappij geeft niet graag toe dat het in feite alleen maar het overheersen is van de ene groep door een andere. Het maatschappelijke, of liever gezegd het politieke aspect van de regeling komt zelden ter sprake, maar wordt verborgen achter een rookgordijn van kerkelijk, juridisch of medisch vakjargon.

Wie het probleem van deviant gedrag werkelijk wil begrijpen, moet veel ruimer gaan denken. Het is niet genoeg om alleen naar de persoon met het deviante gedrag te kijken, en naar de middelen waarmee hij in een acceptabel ‘normaal’ mens kan worden veranderd; men moet ook de mensen onderzoeken die verlangen dat hij verandert, met andere woorden: wie degenen zijn die beweren dat de betrokkene een afwijkend gedrag vertoont. Bij dergelijk onderzoek blijkt vaak dat de rechtschapenheid, de fatsoenlijkheid of de psychische gezondheid van de aangepaste meerderheid in grote mate wordt geschraagd en bevestigd door de zichtbare aanwezigheid van zondaars, wetsovertreders of gestoorde mensen. Hieruit valt op te maken dat mensen met afwijkend gedrag een belangrijke sociale functie hebben. Zij zijn het voorbeeld van ‘hoe het niet moet’ en bevorderen zo de onderlinge samenhang en stabiliteit van de rest. Hun bestaan bevestigt ook, op negatieve manier, de belangrijkste waarden van een maatschappij; het bestaan van goddeloze mensen bevestigt het belang van orde en recht, en het bestaan van krankzinnige mensen bevestigt het belang van de psychiatrie.

Er is een wisselwerking van afwijkend en aangepast gedrag en beide hebben dezelfde bron. Het is kortzichtig om ervan uit te gaan dat deviant gedrag spontaan bij bepaalde mensen ontstaat en dat het de maatschappij dwingt om daar iets tegen te ondernemen. Het is juister om te zeggen dat een maatschappij zichzelf dusdanig organiseert dat er een bepaalde mate van afwijkend gedrag wordt geschapen, met behulp waarvan de gekozen normen in hun waarde worden bevestigd. Dat wil zeggen, een maatschappij maakt zowel zijn eigen onaangepastheid als zijn eigen aangepastheid. Voorts zou het een te eenvoudige voorstelling van zaken zijn om te denken dat onaangepastheid objectief bij sommige mensen bestaat en dat er dientengevolge zoiets bestaat als een ‘deviante persoonlijkheid’ of een ‘deviante handeling’. Onaangepastheid is geen kenmerk van mensen of een hoedanigheid van hun gedrag. Integendeel, onaangepastheid is het gevolg van menselijke interactie en wordt in sociale relaties gemaakt, gehandhaafd en herroepen.

Mensen worden deviant wanneer anderen hen dat etiket opplakken of wanneer zij dat zelf doen. Iemand wordt bijvoorbeeld een ketter wanneer de officiële kerkelijke instanties geconstateerd hebben dat hetgeen hij gelooft onjuist en gevaarlijk is. Het gevolg is dat deze instanties hem excommuniceren en, zo dat in hun vermogen ligt, het zwijgen opleggen. Op dezelfde manier wordt iemand een misdadiger wanneer de wetgevende instanties van oordeel zijn dat hij met zijn daden de wet heeft overtreden. Het gevolg is dat deze instanties hem schuldig verklaren en straffen. Tenslotte wordt iemand een psychiatrisch patiënt wanneer officieel is vastgesteld dat zijn gedrag psychisch niet gezond is. Psychiatrische instanties verklaren dat hij ziek is en gaan hem behandelen.

Mensen houden dus op deviant te zijn zodra anderen of zijzelf dat etiket niet meer opplakken. Zij kunnen de autoriteiten bijvoorbeeld tevreden stellen door hun ketterij openlijk toe te geven en boete te doen, door hun straf uit te zitten en zich voortaan niet meer crimineel te gedragen, en door van hun geestesziekte te genezen. Het gevolg is dat de etiketten ‘ketter’, ‘misdadiger’ en ‘geestelijk gestoorde’ officieel worden verwijderd, en de vroegere onaangepasten weer met de aangepaste meerderheid kunnen meedoen. Zij worden weer in de armen van de kerk ontvangen, weer opgenomen in de fatsoenlijke maatschappij, en weer in de wereld van de normale mensen geplaatst.

Van alle franje ontdaan, is dit het grondpatroon van aangepast gedrag. In de praktijk wordt dit beeld echter door verscheidene factoren gecompliceerd. Eén van die factoren is al even genoemd: het komt voor dat mensen zichzelf het etiket ‘deviant’ opplakken, dat wil zeggen openlijk voor hun ketterse ideeën uitkomen, bekennen een bepaald misdrijf te hebben gepleegd, of zelf om psychiatrische behandeling gaan vragen. En omgekeerd komt het voor dat zij de deviante rol die hun wordt opgedrongen weigeren te accepteren, dat zij het een afschuwelijke vergissing noemen. Dus zelfs na hun excommunicatie kunnen zij blijven beweren dat zij oprecht gelovig zijn, zelfs in de gevangenis kunnen zij nog hun onschuld blijven betuigen, en zelfs in een psychiatrische inrichting kunnen zij blijven volhouden dat hun geestelijk niets mankeert. Een andere mogelijkheid is dat mensen de deviante rol om een andere reden weigeren: zij geven toe dat zij officiële regels hebben overtreden, maar zij noemen deze regels onwettig en niet ter zake doend. Zij noemen de catechismus bijvoorbeeld goddeloos, het strafrecht onrechtvaardig en het diagnostisch handboek onwetenschappelijk.

De autoriteiten op hun beurt geven soms niet graag toe dat iemand deviant is. Zij weigeren iets bijzonders in het gedrag te zien, ook al is dat zeer onconventioneel. Staat iemand op zijn onaangepastheid, dan verklaren zij dat hij zich vergist, zelfs al is dat tegen zijn zin. Bovendien kunnen zij het etiket van deviantie op nog twee andere manieren van hem afnemen: ten eerste kunnen zij eenvoudig zeggen dat al te ijverige inquisiteurs, corrupte rechters of domme artsen een fout hebben gemaakt. Zo kan iemand die als ketter werd verbrand later een heilige worden genoemd, een misdadiger kan van alle blaam worden gezuiverd en een geestelijk gestoorde kan worden gerehabiliteerd als het beklagenswaardige slachtoffer van een verkeerde diagnose. Ook kunnen de autoriteiten besluiten hun dogma’s of wetten te veranderen of hun psychiatrisch classificatiesysteem te herzien. In al deze gevallen wordt het gedrag van de betrokkene weer aangepast zonder dat hij daarvoor zijn gedrag hoeft te veranderen.

Dit brengt ons op nog een ander punt dat van belang is: niet iedereen die officiële regels heeft overtreden krijgt het etiket van deviantie opgeplakt en niet iedereen die het etiket van deviantie opgeplakt krijgt heeft officiële regels overtreden. De kerk merkt niet alle ongelovigen op, niet alle wetsovertreders worden gepakt en veroordeeld en niet alle mensen met bizar gedrag hebben contact met een psychiater. Al deze non-conformisten kunnen als min of meer ‘normaal’ door de gemeenschap waarin zij leven worden geaccepteerd. Het kan echter ook zijn dat volstrekt ‘normale’ mensen ten onrechte de rol van ketter, misdadiger of krankzinnige krijgen toebedeeld. Zij kunnen die rol dan accepteren of verwerpen, maar in beide gevallen wordt hun deviantie een niet te ontkennen sociaal gegeven, waar zij de gevolgen van gaan ondervinden. Misschien hebben zij niet echt het ware geloof verloren, toch zijn zij deviant; misschien hebben zij niet echt de wet overtreden, toch zijn zij deviant; misschien hebben zij zich niet echt ‘gek gedragen’, toch zijn zij deviant.

Gezien deze en andere dingen hebben moderne onderzoekers van deviantie hun blik al lange tijd geleden verruimd en zijn zij het probleem in zijn hele sociale context gaan bestuderen. In plaats van zich af te vragen wat het deviante gedrag bij het individu heeft veroorzaakt, vragen zij zich af: waarom en hoe worden deze mensen van de meerderheid afgezonderd en krijgen zij een deviante rol toebedeeld? Hoe reageren deze mensen op het feit dat zij die rol krijgen? Hoe reageert de gemeenschap erop? Wat zijn de omstandigheden waarin mensen de deviante rol kunnen weigeren of verlaten? Wat zijn de voor- en nadelen van de deviante rol voor de betrokkenen? Wat zijn de voor- en nadelen voor de overige mensen ?

We kunnen hier natuurlijk niet al te diep op deze kwesties ingaan. Het is genoeg dat wij inzien hoe gecompliceerd ze zijn. Voor ons doel kunnen wij volstaan met een korte, oppervlakkige uiteenzetting en we besluiten met één slotopmerking: als het eenmaal gelukt is om iemand het etiket van deviantie op te plakken, hetzij door de betrokkene zelf, hetzij door anderen, dat wil zeggen als dat etiket eenmaal vastzit, dan is zo iemand gedwongen om de deviante rol te spelen zoals die door een bepaalde gemeenschap wordt gezien. Heel vaak start zo iemand een volslagen deviante carrière en zet samen met lotgenoten een speciale deviante subcultuur op. Een ketter wordt bijvoorbeeld de leider van een nieuwe godsdienstige sekte en heeft daar een dagtaak aan; wie een misdrijf heeft begaan wordt beroepsmisdadiger en komt in de onderwereld terecht; een psychiatrische patiënt gaat met zijn krankzinnigheid koketteren en vindt persoonlijke volgelingen. Na verloop van tijd produceren deze deviante subculturen zelf weer leden die deviant zijn en die hun eigen subcultuur gaan vormen, enzovoort.

Wat is de betekenis van dit alles voor het specifieke geval van seksuele deviantie? Misschien zien we dat al heel vlug als wij teruggaan naar onze eerste voorbeelden. Wij hadden gezien dat orgastische, seksueel veeleisende vrouwen in het Victoriaanse tijdperk vaak als zondig en ziek werden beschouwd, en dat zowel priesters als psychiaters zulke vrouwen probeerden te redden. Zij werden niet alleen moreel veroordeeld om hun wellust, maar als men hen betrapt had bij het masturberen, werden zij medisch behandeld voor ‘masturbatie- krankzinnigheid’. Als zij met de seksuele prestaties van hun echtgenoot geen genoegen namen, werden zij behandeld voor ‘nymfomanie’ of ‘erotomanie’. Deze behandelingen konden bizarre vormen aannemen en clitoridectomie (het afsnijden van de clitoris) of nog radicalere operaties inhouden. Bracht de behandeling geen verbetering dan kon de patiënte tot deviantie gedwongen zijn door voortaan het leven van een ‘slechte vrouw’ te gaan leiden of zich op te laten nemen in een inrichting. Maar lang niet alle orgastische vrouwen wachtte dit lot. Als niemand het merkte en als hun man het met hen kon uithouden dan werden zij nooit als deviant aangemerkt en hadden zij een normaal leven. Toen tenslotte de mening van de kerk en de psychiatrie veranderde werden zelfs sterk orgastische vrouwen als normaal beschouwd en kwam het probleem van al te sterke seksuele verlangens van vrouwen op seksueel gebied helemaal te vervallen. Intussen is de situatie vrijwel tegengesteld geworden; nu krijgen anorgastische vrouwen een schuldgevoel opgedrongen. Ook zij kunnen dus weer bij een psychiater terechtkomen en les krijgen in ‘beter’ masturberen. Maar als zij inderdaad aan die anorgastische situatie de voorkeur geven, of als hun man liever heeft dat zij anorgastisch zijn, dan is de kans dat zij deviant genoemd zullen worden vrij gering.

Nog duidelijker is het voorbeeld van de homoseksuele man. Elders in dit boek hebben we al gezien dat er culturen zijn waar men eenvoudig weigert om van homoseksualiteit een probleem te maken. Homoseksueel gedrag wordt daar getolereerd, misschien zelfs gestimuleerd - ‘homoseksuelen’ bestaan er niet. Ook hebben wij gezien dat onze eigen maatschappij een speciale rol heeft voor homoseksualiteit en dat het een vrij willekeurige zaak is of iemand die rol al dan niet krijgt toebedeeld. De waarderingsschaal van Kinsey heeft laten zien dat heteroseksualiteit en homoseksualiteit in eikaars verlengde liggen - geleidelijk in elkaar overgaan. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten en geen van beide situaties hoeft blijvend te zijn. De vraag of iemand al dan niet homoseksueel is kan niet objectief worden beantwoord; het antwoord hangt af van de wisselwerking tussen de betrokkene en de maatschappij. Een soldaat die bijvoorbeeld bij een eenmalig homoseksueel contact wordt betrapt, kan voor altijd in een deviante carrière worden gedrongen, terwijl een jonge mannelijke prostituée zichzelf als heteroseksueel kan beschouwen en ook als zodanig door iedereen wordt geaccepteerd. Hij gaat alleen maar om het geld met mannen mee en ‘dat telt niet’. Na verloop van tijd trouwt hij meestal en leidt dan verder het leven van een ‘normale’ huisvader. (Zie voor meer details de inleiding bij ‘Homoseksueel geslachtsverkeer’).

Heeft een man echter het etiket ‘homoseksueel’ opgeplakt gekregen, dat wil zeggen beschouwt hij zichzelf eenmaal als ‘nicht’ en wordt hij ook als zodanig gedoodverfd, dan leert hij zijn rol spelen zoals dat van hem wordt verwacht. Wat er van hem wordt verwacht hangt natuurlijk af van de maatschappij waarin hij leeft en de situatie waarin hij verkeert. Soms is de rol van homoseksueel heel positief; hij kan als een shaman, een heilig man worden beschouwd (zoals in bepaalde ‘primitieve’ culturen), als een modelburger (zoals in het Japan van vóór de Meiji-restauratie), of als een gevoelig genie (zoals in de verhalen van sommige westerlingen). Op andere momenten is zijn rol volledig negatief: hij kan als ketter worden beschouwd (zoals in middeleeuws Europa), als misdadiger (zoals tegenwoordig in sommige Amerikaanse staten), of als ‘psychopaat’ (zoals tegenwoordig ook nog weleens in Nederland). Verder kan, zelfs in een en dezelfde maatschappij, het positieve of negatieve karakter van de homoseksuele rol in de loop der jaren natuurlijk veranderen. Dat wil zeggen, mensen kunnen de rol zelf trouw blijven, maar er een andere betekenis aan gaan toekennen. Een maatschappij kan dus blijven volhouden dat homoseksuelen anders zijn, maar kan het waardeoordeel over hen veranderen. Voor de homoseksueel zelf geldt hetzelfde. In overeenstemming met de publieke opinie kan hij bijvoorbeeld vinden dat hij ‘slecht’ is en zich daarom onaangepast gedragen. Na enig zelfonderzoek kan hij echter ook concluderen dat ‘verkeerd zijn goed is’, en zich daarmee als nette burger gaan beschouwen en gedragen.

Met betrekking tot de homoseksuele subcultuur kan hetzelfde worden gezegd. In culturen waar van homoseksualiteit geen probleem wordt gemaakt bestaan geen ‘homo’s’ en geen ‘homo-subcultuur’. In onze eigen maatschappij bestaan beide. De homofiele subcultuur heeft zelf ook weer bepaalde subculturen, bijvoorbeeld de ‘leer-scene’. In Nederland is er echter vooral een opsplitsing tussen de ‘harde’ en de ‘zachte’ scene. Iemand van de harde scene zal geen kroeg bezoeken waar mensen van de zachte scene komen, en omgekeerd. De groepen houden er eigen maatschappelijke en seksuele gebruiken op na. De laatste jaren is er ook bij hen echter nogal wat veranderd. Vroeger was er meer geheimzinnigheid, achterdocht en intolerantie. Nu is men ontspannener en is er meer openheid. In Amerika met name hebben progressieve homofielen onder meer eigen studentenverenigingen, sportverenigingen, kerken, partijafdelingen en vakverenigingen. De meeste politieke partijen in Nederland hebben ook afdelingen speciaal voor homofielen. Bij het CDA schijnt een dergelijke afdeling in oprichting te zijn.

Het gevolg van deze en andere ontwikkelingen is dat zowel het beeld dat homoseksuelen van zichzelf hebben als het beeld dat de maatschappij van hen heeft ten goede is gewijzigd. Behalve hun seksuele gerichtheid hebben homoseksuelen meestal zeer weinig gemeen, of het moeten dingen zijn die zij door invloeden van buitenaf langzaam hebben ontwikkeld. De vroegere technieken van de maatschappij om homoseksuele deviantie te scheppen zijn dus geleidelijk aan het verdwijnen. Enkele van de vroeger toegepaste strategieën die al te doorzichtig waren, werken in ieder geval al niet meer. Nu wordt bijvoorbeeld toegegeven dat het zoeken door de psychiatrie naar de oorzaken van homoseksualiteit nooit een neutrale, wetenschappelijke zaak is geweest. Men probeerde alleen maar nieuwe rechtvaardigingen te vinden om homoseksuelen in bedwang te houden en nieuwe manieren om dat te doen. In feite leek de psychiater die op zoek was naar de oorzaken van homoseksualiteit net een katholieke inquisiteur op zoek naar de oorzaken van het protestantisme. Hij was geen objectieve waarnemer die een theoretisch inzicht probeerde te krijgen, maar een aanhanger van de gevestigde orde die een misstand probeerde uit te roeien. Bovendien is nu duidelijk geworden dat homoseksualiteit zomin als protestantisme een vast aantal oorzaken heeft. In feite is het vrijwel onmogelijk om vat te krijgen op de twee verschijnselen zelf, aangezien zowel protestanten als homoseksuelen voorkomen in een eindeloze reeks gradaties en vormen. Godsdienstige en seksuele ketterij zijn niet als afzonderlijke onderwerpen te bestuderen. Zij zijn het natuurlijk gevolg van godsdienstige en seksuele orthodoxie.

Betekent dit dan dat alle seksuele normen gelijk zijn of dat zij allemaal maar prijs gegeven moeten worden? Bestaat deviantie alleen in het oog van de toeschouwer? Is alles betrekkelijk? Zijn er dan helemaal geen vaste seksuele richtlijnen? Moeten wij onze medemensen niet langer laten weten dat zij zich onfatsoenlijk hebben gedragen, straffen wanneer zij zich schuldig hebben gemaakt aan een zedendelict, of behandelen als zij seksuele problemen hebben? Natuurlijk moeten wij daarmee doorgaan. Wij hebben zowel het recht als de plicht om die dingen te doen. Wij horen tenslotte haast dagelijks van gevallen van ernstige seksuele onaangepastheid die tot conflicten en narigheid leiden. In sommige van die gevallen zijn er slachtoffers die tegen bepaalde vormen van mishandeling beschermd willen worden, in andere gevallen hebben mensen te lijdèn onder seksuele remmingen, dwanghandelingen, of destructieve neigingen en vragen zij zelf om professionele hulp. De eerste noch de laatste'situatie kan lang onopgemerkt blijven. Er is geen maatschappij die het zonder een zeker minimum aan seksuele normen of zelfs zonder bepaalde seksuele idealen kan stellen. Handhaving van deze normen en het nastreven van deze idealen zijn een directe weerspiegeling van de zedelijke waarde van een maatschappij.

Maar tegelijkertijd hoort een maatschappij zijn seksuele waarden in het licht van de ervaringen te blijven onderzoeken. Bovendien moet men er openlijk de verantwoording voor durven dragen en zich niet achter een zogenaamde ‘natuurlijke orde’ verschuilen. Uit historisch en transcultureel onderzoek blijkt maar al te duidelijk dat seksueel geweld en seksuele problemen vaak het directe gevolg zijn van onrealistische, onredelijke en onnodige maatschappelijke regels. Onze eigen joods-christelijke beschaving heeft in dit opzicht wel een bijzonder slechte reputatie. De geschiedenis van seksuele deviantie in Europa en Amerika zit vol verschrikkelijke voorbeelden van officiële hypocrisie, wreedheid en fanatisme en leert ons een wel héél droevige geschiedenis.

Op de nu volgende bladzijden wordt nader ingegaan op de traditionele westerse kerkelijke, juridische en medische maatstaven voor seksueel gedrag. De vormen van seksuele deviantie en de diverse professionele manieren waarop daarmee wordt omgegaan worden eveneens vrij uitvoerig besproken. Vergelijking met enkele andere culturen kan de kwestie misschien nog wat verduidelijken. De tekst is opgesplitst in drie aparte paragrafen, waarin het grondpatroon steeds hetzelfde is.

[Sex Atlas] [Inhoud] [Wrd. voor. - bewerkers] [Inleiding] [I - Het mensel. lichaam] [II - Seksueel gedrag] [III - Seks. en maatsch.] [De sociale rol] [Aangepast - afwijkend] [Huwelijk en gezin] [De onderdrukten] [De 'seksuele revolutie'] [Seksueel slang] [Instanties en groepen] [Literatuurlijst]