II - Menselijk seksueel gedrag

II - Menselijk seksueel gedrag


Tegenwoordig is ‘menselijk seksueel gedrag’ zo’n gewone en veelgebruikte term dat we ons moeilijk kunnen voorstellen dat er een tijd is geweest dat de term niet bestond. De menselijke soort heeft immers altijd uit twee seksen bestaan die zich tot elkaar aangetrokken voelden. Altijd al hebben mannen en vrouwen seksueel contact gehad met elkaar en op die manier nieuw leven gemaakt. Bovendien mogen wij aannemen dat de meeste van deze mensen wisten wat zij deden - en daarom, als wij het over menselijk seksueel gedrag hebben, spreken wij kennelijk over iets eenvoudigs en universeels, iets dat zo oud is als de mensheid zelf.

Maar uit het feit dat mensen iets altijd al hebben gedaan mag nog niet worden geconcludeerd dat zij er ook altijd op dezelfde manier over hebben gedacht. Iedere historicus en iedere antropoloog weet dat over zelfs de meest elementaire bijzonderheden met betrekking tot de voortplanting in de ene tijd en op de ene plaats heel anders werd gesproken dan in een andere tijd of op een andere plaats. Ook taalgeleerden weten dat ogenschijnlijk simpele woorden in andere talen geen equivalent hebben en in de loop der jaren vaak een andere betekenis krijgen.

Dit geldt met name voor het woord ‘sex’ en alle woorden die van dat woord zijn afgeleid. We weten natuurlijk dat er in de oudheid en de middeleeuwen tientallen, zelfs honderden woorden waren voor de mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen en voor copuleren. We weten dat men sprak van vruchtbaar zijn en ‘zich vermenigvuldigen’. Men wist ook wat bedoeld werd met kussen, omhelzen en strelen. Men wist wat sensueel genot, lichamelijke prikkeling en opwinding was. Men sprak van liefde, verlangen, affectie, tederheid, hartstocht, min, amour, Eros, Cupido en Venus. Er waren mannen en vrouwen die het prettig vonden zich naakt te vertonen of andere mensen naakt te zien. Anderen probeerden hun ‘zondige begeerte’ te onderdrukken en spraken vol afkeer van wellust, ontucht, onkuisheid, of duivelse bekoring. Zij waarschuwden tegen ‘onrein’ zijn, ‘onanie’ of ‘zaad verderven’. Weer anderen prezen de kuisheid, ingetogenheid, onthouding, onschuld en maagdelijkheid en veroordeelden onkuisheid en onfatsoen als zonden tegen God en van ontucht. Maar een nadere analyse leert ons dat onze verre voorouders dit alles nog niet onder die ene noemer ‘seksueel gedrag’ hadden geplaatst. Zij zagen niet in dat deze verschillende menselijke ervaringen, handelingen en opvattingen een en dezelfde bron hadden, zelfs niet dat er verband tussen bestond.

Evenmin was men gewend om uit het brede scala van menselijke drijfveren zoiets als één specifieke ‘seksuele drijfveer’ te isoleren. In het preweten- schappelijke denken was het menselijk leven nog niet netjes in hokjes ingedeeld. De lichaamsfuncties waren niet onderverdeeld in afzonderlijke categorieën en er werd geen scherp onderscheid tussen de verschillende lichamelijke behoeften gemaakt. Net als voor andere stemmingstoestanden gold ook voor erotische impulsen dat ze plotseling opkwamen en uit zichzelf weer verdwenen. De behoefte om af en toe iemand aan te raken, te liefkozen en te beminnen werd niet gezien als een autonoom, op zich zelf staand instinct, maar meer als een minder belangrijk onderdeel van de algemene menselijke geaardheid. Mannen en vrouwen hadden één fundamentele ervaring gemeen. Samen behoorden zij tot de wereld; iedereen was een schakel in de ‘grote keten van het bestaan’, een eenvoudig element in een of ander eeuwig plan. Dezelfde goddelijke wetten beheersten de sterren, de seizoenen, dode materie en levende organismen. Alles hield verband met elkaar. Alle normale neigingen maakten deel uit van één samenhangend geheel en er was dus weinig reden om ze een eigen karakter en betekenis toe te kennen.

Dit verklaart misschien waarom de uitdrukking ‘seksueel gedrag’ tot aan de moderne tijd in niet één Europese taal voorkomt. Hij wordt nergens in de bijbel gebruikt en de klassieke westerse schrijvers, van Homerus tot Dante, Shakespeare,Racine en Goethe, kenden hem niet.

Het woord sekse betekent volgens Van Dale ‘kunne’, ‘natuurlijk geslacht’. Het veel gebruikte woord ‘sex’ komt in de Nederlandse woordenboeken nog niet voor. In de betekenis van sekse werd het woord ‘sex’ in het Engels voor het eerst genoemd in 1382, in een bijbelvertaling uit het Latijn (Genesis 6:19). (Zie voor de oorsprong van het Latijnse woord sexus ‘Het proces van seksuele differentiatie’).

De Zweedse botanicus en in Harderwijk arts geworden Linnaeus (Karl von Linné) ontwikkelde in 1735 zijn methodus sexualis, een indelingssysteem waarbij hij de planten indeelde naar aard en aantal van hun voortplantingsstructuren. Dit systeem, dat inmiddels geheel verlaten is, maakte indertijd op de meeste geleerden en zelfs op vele leken, grote indruk. Maar Linnaeus had ook tegenstanders. Zijn systeem werd fel aangevallen door een aantal religieuze leiders, die bezwaar maakten tegen het feit dat in het systeem werd gesteld dat in één en dezelfde bloem meerdere mannelijke meeldraden met één vrouwelijk stamper verenigd konden zijn. Dit was absoluut onkuis en godslasterlijk, God zou zo iets immoreels nooit hebben geschapen. Biologieleraren werd dan ook dringend verzocht om het systeem van Linnaeus niet aan jonge studenten te leren.

Met wat we nu weten is het natuurlijk gemakkelijk om met deze overbezorgde moralisten de spot te drijven, maar in zeker opzicht waren hun bezwaren wel te begrijpen. Zij vonden dat Linnaeus en andere wetenschapsmensen veel te veel bezig waren de natuur in te delen naar geslacht; dat zelfs aan de groei van een grasspriet een aspect van wellust werd toegeschreven. Die beschuldiging was niet terecht, maar er bleek wel goed uit hoe er door de mensen werd gedacht. Naarmate de ontwikkeling van het biologische en medische onderzoek vorderde, werden steeds meer gebieden zonder vrees onderzocht, werden anatomieën en gedragingen met elkaar vergeleken en werden verbanden aangetoond die tot dan toe onopgemerkt waren gebleven. Toen men rozen en narcissen eenmaal was gaan zien als seksuele wezens, kreeg het begrip sex totaal nieuwe dimensies. Plotseling bleek het hele leven ervan doortrokken te zijn. Dit besef als zoda- nig werd weer gezien als iets dat ongetwijfeld een slechte uitwerking moest hebben op het denken van jonge mensen. (Na enige tijd echter gingen de moralisten zelf maar al te graag gebruik maken van het nieuwe, verruimde inzicht en lichtten ze hun kinderen voor door over de ‘bloempjes en bijtjes’ te praten).

In ieder geval blijkt uit de controverse naar aanleiding van het systeem van Linnaeus, dat het tot dan toe neutrale en uiterst beperkte begrip seksualiteit ook andere betekenissen ging krijgen. En zo ontstonden in de nu volgende 150 jaar in de meeste Europese talen snel een groot aantal nieuwe en steeds specifiekere woorden en uitdrukkingen.

In het begin van de 19e eeuw verscheen ook voor het eerst in de wetenschappelijke discussies het zelfstandig naamwoord ‘seksualiteit’. Aanvankelijk werd met dit woord ook weer uitsluitend de hoedanigheid van het man- of vrouw-zijn aangegeven. Maar enkele decennia later werd het gebruikt ter aanduiding van een bezig zijn met seksuele zaken, en tenslotte kreeg het de betekenis van het bezitten van seksuele drijfveren of het hebben van erotische gevoelens. Kortom, geleidelijk aan veranderde het van een relatief in een absoluut woord. En zo was het in de tachtiger jaren van de vorige eeuw mogelijk geworden om het over iemands seksualiteit te hebben als een op zichzelf staand fenomeen. Dit fenomeen hield meer in dan uitsluitend mannelijkheid of vrouwelijkheid en hoefde niet altijd mannelijk/vrouwelijke contacten aan te geven. Het hoefde niet per se de aantrekking van de geslachten tot elkaar of een bepaald voortplantingsproces te betekenen. Zelfs alleen masturberen kon nu als ‘seksueel’ gedrag worden opgevat, dat wil zeggen als een tot uitdrukking brengen van iemands ‘seksualiteit’.

Toen in het begin van de 20e eeuw het psychoanalytische denken steeds meer terrein begon te winnen werd het begrip seksualiteit nog veelomvatten- der. Het hield nu niet langer alleen voortplanting en het zoeken naar erotisch genot in, maar ook de behoefte aan liefde en het zich waarmaken als mens, dat wil zeggen ‘de levensdrift’ zelf. De seksualiteit van mannen en vrouwen werd nu als een belangrijk aspect van hun persoonlijkheid beschouwd, een fundamenteel en tot in alles doordringend kenmerk, de som van hun gevoelens en daden als tot seksueel reageren in staat zijnde mensen. Freud en zijn volgelingen ontdekten een seksueel element in bijna al het menselijke doen en laten en beschouwden dit als een tot uitdrukking komen van een primair instinct, het zich manifesteren van een fundamentele, sterke innerlijke ‘drift’.

Het staat vast dat deze verschuivingen in woordbetekenis en de ontdekking van de menselijke ‘seksualiteit’ als een op zichzelf staande natuurkracht, weergaven hoe sterk het eigen mensbeeld veranderd was. Sedert het einde van de middeleeuwen had de Europese levensstijl immers een grondige en steeds sneller verlopende gedaanteverwisseling ondergaan. Door de overgang van een feodale naar een kapitalistische economische structuur, de groei van de handel en de ontwikkeling van de technologie ontstonden nieuwe opvattingen, gewoonten en normen. De opkomende bourgeoisie in de steden, leerde zichzelf meer discipline en meer zelfbeheersing, en verloochende meer dan ooit de eigen belangen. Efficiëntie, stiptheid, produktiviteit en winst werden uitgeroepen tot de nieuwe idealen. Men ging het menselijk lichaam beschouwen als een machine die zo regelmatig en rationeel mogelijk moest functioneren. Spontane lichamelijke reacties en verlangens die dit soepel functioneren verstoorden werden krachtig onderdrukt. Verspilling en nietsdoen konden niet worden geduld. Zelfs liefde moest worden gerechtvaardigd als een door het doel geheiligd middel - dat doel was kinderen te krijgen, dat wil zeggen nieuwe werkkrachten, soldaten en andere ‘nuttige’ leden van de maatschappij. In de 18e eeuw werd verkondigd dat masturberen een ernstige bedreiging van de gezondheid was. Mannen en vrouwen vervreemdden van elkaar en van zichzelf door een steeds groter wordende preutsheid en in het midden van de 19e eeuw waren vrijwel alle natuurlijke lichaamsfuncties taboe geworden.

Merkwaardig genoeg was het juist dit onderdrukken, uitbuiten en onderwerpen van het lichaam, de vrees voor het lichamelijke, die maakte dat de aandacht steeds sterker op de ‘seksuele’ kanten ervan gevestigd werd. Hoezeer men zich ook probeerde er tegen te wapenen, het lichaam bleef in staat sensuele genoegens te beleven en in ‘nutteloze’ vervoering te raken. Hoe meer dergelijke genoegens in feite werden veroordeeld, des te sterker werd de verleiding er aan toe te geven. Overal dreigde het gevaar en iedereen moest op zijn hoede zijn. Toen de algemene preutsheid tenslotte haar hoogtepunt bereikte, werd het verboden vlees een sterke, geheime obsessie. De mensen in het Victoriaanse tijdperk zagen in alles ‘sex’.

Maar tegelijk ook bemerkten zij dat hun woordenschat voor het sensuele of erotische enorm was teruggelopen. Het fantastische assortiment middeleeuwse woorden in het Engels, Frans en Duits en ook in het Nederlands voor geslachtsorganen, lichaamsfuncties en liefde bedrijven had geleidelijk plaats gemaakt voor een paar verlegen eufemismen en een klein aantal Griekse en Latijnse termen. De eenvoudige, ronde taal die zo rijk was aan fraaie termen werd ‘vulgair’ en ‘vies’ gevonden. Als gevolg moest de betekenis van de paar ‘acceptabele’ termen nu flink worden gerekt om het hele semantische gebied alsnog te kunnen dekken. Zo kreeg bijvoorbeeld het woord ‘seksueel’ er steeds meer betekenissen bij, alleen omdat er het terminologische vacuüm mee werd opgevuld. Er zat voor de moderne mens niets anders op dan zaken die vroeger los van elkaar hadden gestaan nu allemaal te omschrijven met het ene woordje ‘seksueel’. Een dergelijk woordgebruik kon natuurlijk weer niet zonder betekenis blijven voor het menselijk denken. Men raakte eraan gewend een seksuele betekenis te ontdekken in allerlei gedrag dat tot dan toe als ‘zuiver’ of seksueel neutraal was beschouwd. Met andere woorden, mannen en vrouwen begonnen een hoogst gevoelige, hyperseksuele houding ten opzichte van elkaar te ontwikkelen. Deze veran- dering in waarneming is misschien het best duidelijk te maken aan de hand van het volgende, simpele voorbeeld: moderne psychotherapeuten maken dikwijls mee hoe in gemengde encountergroepen veel intermenselijke problemen als in wezen seksuele problemen worden geïnterpreteerd, terwijl diezelfde problemen in encountergroepen die alleen uit mannen of vrouwen bestaan vaak een heel andere interpretatie krijgen. Het seksuele aspect lijkt hier minder belangrijk en dus zijn de deelnemers meer geneigd om naar een andere verklaring uit te zien.

Ook is bekend dat sommige etnische groepen in situaties die de moderne westerse waarnemer als louter seksueel beschouwt, het seksuele element totaal niet zien. Dit geldt zelfs voor volkeren die aan seksuele bevrediging toch zeer veel waarde toekennen. Zij interesseren zich gewoon niet zoveel voor de bijbetekenissen en de symboliek van hun gedrag. Dus hoewel seksualiteit voor hen belangrijk is, betekent dit niet dat het een zaak is waar veel aandacht aan wordt besteed. Hetzelfde geldt voor jonge kinderen in onze eigen cultuur die ‘seksueel’ bezig zijn. Veel van wat ze doen wordt door henzelf niet ervaren als seksueel. De schijnbaar duidelijk volwassen interpretatie wordt slechts langzaam en vaak aarzelend eigengemaakt.

Uit dit alles blijkt dat mensen die overal ‘seksuele’ signalen in zien en seksualiteit beschouwen als een fundamentele kracht waarvan alles doortrokken is, een bepaalde instelling moeten hebben. Die instelling hoeft niet altijd te betekenen dat zulke mensen ook meer sensueel genieten, of er een intenser liefdesleven op nahouden. Het kan zelfs een teken zijn van een verminkte of verarmde sensualiteit. In gedachten veel met sex bezig zijn is nog niet hetzelfde als erotisch aan zijn trekken komen. Het lijkt in ieder geval verstandig om het hele onderwerp voorzichtig te benaderen. We mogen nooit vergeten dat we niet over objectieve, feitelijke gebeurtenissen spreken als we het over menselijk ‘seksueel’ gedrag hebben. Ook nemen we altijd een bepaald standpunt in van waaruit we ons op dergelijke aangelegenheden richten. Kortom, we uiten een bepaalde subjectieve (en misschien kortzichtige) filosofie.

Bij het bekijken van de moderne vaktaal ontdekken we dat de term ‘seksueel gedrag’ drie verschillende grondbetekenissen kan hebben, afhankelijk van de achtergrond en wetenschappelijke interesse van de schrijver:

1.    De term ‘seksueel gedrag’ kan een aanduiding zijn voor alle handelingen en reacties die bevruchting mogelijk maken.

Dit is de oudste, de eenvoudigste en de meeste beperkte definitie. Het idee komt er in naar voren dat elke hogere diersoort in twee seksen verdeeld is  -  een mannelijke en een vrouwelijke - en dat deze zich geslachtelijk voortplanten. Dat wil zeggen, mannen en vrouwen produceren verschillende, elkaar aanvullende geslachtscellen (gameten). Wanneer een mannelijke geslachtscel (zaadcel) zich met een vrouwelijke geslachtscel (eicel) verenigt en deze dus bevrucht, kan er nieuw leven ontstaan. Om deze bevruchting tot stand te brengen moeten een mannelijk en een vrouwelijk individu een reeks zeer bepaalde lichamelijke mechanismen en reacties doormaken. Deze reeks in zijn geheel (maar ook ieder onderdeel ervan) wordt terecht seksueel gedrag genoemd.

Bij de lagere zoogdieren wordt seksueel gedrag sterk beheerst door een aantal fysiologische controlemechanismen. Op momenten dat bevruchting mogelijk is, reageren de mannelijke en vrouwelijke dieren op bepaalde signalen in eikaars gedrag en begint er een zodanige wisselwerking dat de mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen uiteindelijk tezamen worden gebracht. Het mannetje dekt bijvoorbeeld het vrouwtje, zij verenigen hun geslachtsorganen en het mannetje loost zijn zaad in het lichaam van het vrouwtje, waar de bevruchting plaats kan vinden. Maar de reeks handelingen en reacties die hierbij nodig is, wordt uitsluitend tot een einde gebracht wanneer door beide partners alle hiertoe benodigde signalen worden opgevangen. Het mannelijke en vrouwelijke seksueel gedrag moeten elkaar in iedere fase en op zeer bepaalde manieren stimuleren. De dieren zijn ‘geprogrammeerd’ om bevruchting tot stand te brengen, maar zonder een dergelijke wederzijdse stimulering mislukt het programma of is er zelfs geen begin. Dit betekent onder meer dat het seksuele gedrag van deze dieren niet ‘instinctief is, dat wil zeggen volledig van binnenuit is geregeld. Op het moment dat het zich voordoet wordt het ‘opgebouwd’ of ‘samengesteld’ in antwoord op bepaalde prikkels.

Bij de hogere diersoorten zijn de aangeboren fysiologische controlemechanismen van het seksuele gedrag op zichzelf geen garantie voor het welslagen van de paring, maar deze moeten worden aangevuld met leren. Apen en mensapen die in isolement zijn opgegroeid en niet de gelegenheid hebben gehad om te zien hoe hun soortgenoten copuleren en het zelf te oefenen, hebben nog altijd het vermogen om op de signalen van een plotseling verschenen partner te reageren, maar zijn met dat reageren niet erg vlot. Hun lichaamsbewegingen blijven onhandig en traag. Het gevolg is dat bevruchting onmogelijk is. Het is dus duidelijk dat het ‘normale’ seksuele gedrag van deze dieren voor een groot deel wordt bepaald door oefening en ervaring. Bovendien is duidelijk dat het seksuele gedrag van veel hogere diersoorten bijzonder gevarieerd en ingewikkeld is en niet uitsluitend een voortplantende functie heeft. Het dient ook voor het in stand houden van de sociale band en de rangorde.

Bij het hoogste zoogdier - de mens - wordt dit gedragspatroon nog flexibeler en complexer. De mens wordt geboren met het vermogen bepaalde fundamentele seksuele responsen te hebben, maar is niet op een bepaalde manier voor de paring geprogrammeerd. Hij is dus bijna totaal aangewezen op eigen waarneming en ervaring. Zijn seksuele gedrag is uitermate variabel en bevruchting hoeft geen hoofddoel te zijn. Individuele bevrediging en sociale doeleinden kunnen veel belangrijker blijken. Kortom, bij het bespreken van de mens kunnen we seksualiteit niet zonder meer gelijkstellen aan voortplanting. Menselijk seksueel gedrag is veel méér dan alleen voortplantingsgedrag en moet daarom met een veel ruimere definitie worden omschreven dan de hierboven gegeven definitie.

2.    De term ‘seksueel gedrag’ kan een aanduiding zijn voor ieder gedrag waarbij een ‘seksuele respons’ van het lichaam betrokken is.

Dit is een wat recentere, meer pragmatische definitie. Er komt in tot uitdrukking dat de meeste hogere diersoorten bij het paren in een vast patroon bepaalde lichamelijke veranderingen vertonen. Deze veranderingen worden aangeduid met de term ‘seksuele respons’. Voorts is opgemerkt dat deze respons zich zelfs kan voordoen in situaties waarin bevruchting onmogelijk is. Zo is van sommige dieren bekend dat zij hun eigen geslachtsorganen prikkelen als zij alleen zijn, partners van de eigen kunne proberen te dekken, of met dieren van een andere soort, zelfs met de mens, trachten te copuleren. In al deze gevallen is er een duidelijke seksuele respons.

Hieruit volgt dat seksueel gedrag in bovengenoemde zin niet alleen te verklaren is vanuit een oogpunt van voortplanting en man-vrouw-relaties. In sommige gevallen is dit zogenaamde seksuele gedrag zelfs veel beter te omschrijven als bijvoorbeeld ‘waarschuwingsgedrag,’ ‘begroetingsgedrag’, ‘ver- zoeningsgedrag’, of ‘gedrag ter aanduiding van de rangorde’. Bepaalde apen krijgen bijvoorbeeld een stijve penis als waarschuwing voor dieren die in hun territorium verschijnen; zij begroeten of sussen hoger geplaatste dieren in de eigen groep door zich voor paring aan te bieden; of ze tonen hun eigen ranghoogte door hun minderen te dekken. Als wij zulk gedrag seksueel noemen dan is dat zuiver (en uitsluitend) beschrijvend en zeggen we niets over de betekenis van dat gedrag. We zeggen dan alleen dat bij dat gedrag een bepaalde seksuele respons betrokken is (hoe elementair ook). We zeggen niet wat deze respons betekent. Bij sommige dieren kan de betekenis van de respons pas na zeer uitgebreid onderzoek worden vastgesteld.

Bij de mens is soms nog minder duidelijk wat precies de betekenis is van seksueel gedrag in deze zin. De seksuele respons als zodanig is duidelijk genoeg, maar motief en doel kunnen duister blijven. Populair uitgedrukt zeggen we dan dat iemand ‘sex gebruikt voor niet-seksuele doeleinden’. Maar vaak komt men er ook dan nog niet uit wat dat doel precies is. (Eigenlijk geeft dit merkwaaardige begrip ‘sex voor niet-seksuele doeleinden’ precies aan waar het bij het probleem van het definiëren van seksueel gedrag om gaat. Oppervlakkig beschouwd heeft de uitdrukking geen betekenis - is het net zoiets als spreken van ‘politiek voor niet-politieke doeleinden’. Het hangt er helemaal vanaf wat onder het woord ‘politiek’ wordt verstaan).

Dat het spreken over seksueel gedrag zonder nader op de mogelijke betekenis ervan in te gaan een voordeel heeft, zal duidelijk zijn. Een neutraal gebruik kan ons beschermen tegen vooroordelen ten aanzien van het onderwerp. Daarom gebruiken onderzoekers van de seksualiteit die een objectieve en uitvoerige beschrijving proberen te krijgen van wátiemand doet, alvorens zij verklaren waarom hij het doet, de term tegenwoordig ook bijzonder graag. De definitie dekt natuurlijk alle soorten van menselijke seksuele activiteit (zelfbevrediging, he- tero- en homoseksueel geslachtsverkeer, en seksueel contact met dieren), maar geeft geen bepaalde volgorde van belangrijkheid aan. Bovendien verbindt de term aan deze activiteiten geen enkel waardeoordeel. Kortom, bovenstaande definitie stelt seksualiteit niet gelijk aan voortplanting of enig ander doel. Zij vestigt de aandacht alleen op een bepaalde lichamelijke respons die verscheidene activiteiten gemeen hebben. Maar wij weten dat, tenminste bij de mens, deze respons vaak vergezeld gaat van een sterk sensueel lustgevoel.

3.    De term ‘seksueel gedrag’ kan een aanduiding zijn voor alle handelingen en responsen die verband houden met het streven naar lust.

Dit is een moderne, zeer ruime definitie die terug te voeren is op Sigmund Freuden zijn psychoanalytische leer. Freud was degene die met het begrip ‘libido’ (Latijn: lust) kwam, dat voor hem aanvankelijk zoveel betekende als de met geslachtsdrift verband houdende fysiologische energie, en later al het positief gerichte menselijk streven. Tenslotte zag hij het menselijk leven als één geheel, beheerst door twee tegengestelde primaire instincten: Eros (de levensdrift) en Thanatos (de doodsdrift). Niet iedereen na hem kon zijn opvattingen hieromtrent delen, maar het idee van een krachtig, aangeboren erotisch instinct of erotische drift werd vrijwel alom geaccepteerd en werd zelfs tot een modern, populair begrip. Voor veel mensen ging ‘de geslachtsdrift’ dan ook hetzelfde betekenen als het menselijk zoeken naar lust, in welke vorm dan ook. ‘Sex’ was de onderliggende drijfveer bij elke bezigheid die het leven intenser maakte.

Zoals we zien krijgt de term ‘seksueel gedrag’ op deze manier een zeer ruime betekenis. Er worden niet alleen alle vormen van vrijen tussen mannen en vrouwen, maar ook allerlei andere menselijke activiteiten mee bedoeld. Hij kan van toepassing zijn op het drinken aan de moederborst en duim- zuigen van zuigelingen, maar ook op het eten, drinken en roken van volwassenen, op dansen, zingen, fietsen, kunst verzamelen of bewondering koesteren voor een kunstenaar. Hij kan zelfs van toepassing zijn op jagen, worstelen, schermen of een geweer afschieten. Waar het in al deze gevallen uitsluitend om gaat is de drijfveer. Als de drijfveer voor het gedrag op de een of andere manier het zoeken van lust of genieten is, als het tot stand komt door iemands innerlijke behoefte zichzelf waar te maken, als het hem voldoening schenkt of opbeurt, als het hem bewuster maakt van het feit dat hij leeft - dan is het duidelijk seksueel.

Men zou trouwens nog verder kunnen gaan en van seksueel gedrag kunnen spreken bij mensen die dagdromen over liefde, of die hun erotische fantasieën omzetten in een niet direct herkenbare symboliek. Men zou ook kunnen zeggen dat de ‘geslachtsdrift’ bij sommige mannen en vrouwen geblokkeerd, verkrampt of gestoord is en dat dát de reden is waarom zij andere mensen kwetsen, aanvallen, pijn doen, verminken of doden, en dat alles in een ‘tegennatuurlijke’ poging om seksueel bevredigd te raken. In sommige van zulke gevallen kunnen duidelijke seksuele aanknopingspunten volledig ontbreken. Psychoanalytici kunnen misschien menen in staat te zijn die op te sporen en zo de ‘werkelijke’ drift aan het licht te brengen. (De ‘werkelijke’ drift kan echter ook volledig negatief, volgens analytische zienswijze dus een uiting van de doodsdrift, blijken te zijn. In dat geval moet het gedrag waarvan vermoed werd dat het seksueel was, als helemaal niet seksueel worden beschouwd).

Uit deze paar voorbeelden blijkt al wel dat bovenstaande definitie van seksueel gedrag nogal wat problemen schept. Het is geen beschrijvende en neutrale definitie, zoals de eerste twee, maar een waardebepalende definitie met een sterk speculatief element. Men kan zich ook afvragen of zij met betrekking tot dieren wel inhoud heeft. Hoe het ook zij, voor wetenschapsmensen is deze definitie van weinig waarde gebleken. Op moralisten en filosofen heeft zij echter altijd grote aantrekkingskracht uitgeoefend.

Het zal nu wel duidelijk genoeg zijn dat, zelfs in theorie, ‘seksualiteit een verre van eenvoudige zaak is.’ Bovendien is het duidelijk dat er over ‘sex’, ‘seksueel gedrag’ of de ‘geslachtsdrift’ vaak zeer onnauwkeurig wordt gesproken. Voor een objectieve analyse is dat zeker niet bevorderlijk. Als er bijvoorbeeld werkelijk zoiets als een geslachtsdrift bestaat, wat houdt die dan precies in? Is het een drang van de mens om zich voort te planten? Is het een drift om op een bepaalde manier een bepaalde spanning te ontladen? Of is het een lustdrift? Trouwens, laten we beginnen met ons eens af te vragen wat een drift eigenlijk is.

Het Nederlandse woord geslachtsdrift is in het begin van deze eeuw gevormd naar analogie van het Duitse woord Sexualtrieb. Een drift of instinct werd beschouwd als een aangeboren kracht of energie die dieren er toe ‘dreef zich op een bepaalde, voorspelbare manier te gedragen. In het bijzonder werd een dier door zijn ‘drift’ aangezet gevoelens van onlust als honger en dorst uit de weg te gaan en lichamelijke spanning te ontladen door middel van seksuele activiteit. Zo gaf bijvoorbeeld het op jacht gaan naar voedel aan dat er zoiets was als een ‘hongerdrift’, het zoeken naar vocht duidde op een ‘dorstdrift’ en het streven naar seksuele activiteit op een geslachtsdrift.

Het woord ‘drift’ of ‘drang’ was oorspronkelijk dan ook niet meer dan een biologische term met een zeer nauw omschreven betekenis. Maar, zoals we al gezien hebben, kreeg het begrip geslachtsdrift voor Freud al snel veel meer inhoud. Met als naam libido, later eros, werd het een onderdeel van zijn steeds ambitieuzer wordende psychoanalytische leer, die een verklaring trachtte te geven voor de (grotendeels onbewuste) drijfveren achter het gehele menselijke gedrag. Zelfs tot de dag van vandaag blijven de volgelingen van Freud de term ‘geslachtsdrift’ gebruiken op een heel eigen, specifieke manier, die niet door veel anderen wordt nagevolgd, maar die in het geheel van andere psychoanalytische onderstellingen wel te rechtvaardigen is. Maar, eveneens tot nu toe, is de psychoanalyse altijd meer een zaak van geloven dan van wetenschappelijk bewijs gebleven.

In moderne wetenschappelijke discussies wordt het woord ‘drift’ niet meer zo vaak gebruikt als vroeger. Veel wetenschappers hebben het begrip zonder meer over boord gezet. Zij zien er het voordeel niet van in om honger ‘hongerdrift’ te noemen, en in plaats van te spreken over de dorstdrift van een dier, zeggen ze liever gewoon dat een dier dorst heeft. Bovendien ontstaat er steeds meer twijfel over het punt of het werkelijk wel zo is dat dieren in wezen willoos zijn en tot activiteit moeten worden ‘gedreven’. Toch blijft het begrip ‘drift’ in deze zin, door psychologen die drijfveren met een bepaalde psychologische ondergrond willen beschrijven, altijd iets aantrekkelijks houden. En daarom wordt de term ‘drift’ in psychologische handboeken nog altijd gedefinieerd als een ‘toestand van geactiveerd bewustzijn, waarbij het gedrag van een organisme erop is gericht onlust te vermijden of een toestand van verstoord fysiologisch evenwicht te herstellen’. Driften in deze zin zijn bijvoorbeeld honger, dorst, behoefte aan slaap en de behoefte aan een bepaalde temperatuur, niet te hoog en niet te laag. Te weinig voedsel, vocht en slaap, of een onjuiste temperatuur, zet de drift in beweging. Hoe meer het evenwicht is verstoord, des te sterker is de drift. Zodra er in de behoefte aan voedsel, drinken of slaap is voorzien en de gewenste temperatuur is verkregen, is de drift verzadigd, net zolang tot er een nieuwe fase van verstoord evenwicht begint. Het zal duidelijk zijn dat deze driften voor het organisme van levensbelang zijn. Zonder voedsel, drinken of slaap en bij te hoge of te lage temperatuur zou het organisme immers dood gaan.

We hebben al gezegd dat men het er in de wetenschap, zelfs voor wat deze ‘simpele’ gevallen betreft, niet over eens is of het begrip ‘drift’ nu wel zoveel betekenis heeft. In ieder geval zal duidelijk zijn dat dit begrip voor wat betreft de seksualiteit zeer weinig inhoud heeft. In de eerste plaats is seksuele activiteit voor het organisme niet van levensbelang. Aan te weinig voedsel of vocht gaat men tenslotte dood, maar er is nog nooit iemand gestorven aan een tekort aan sex. In de tweede plaats, de sterkte van seksuele begeerte hangt niet samen met de mate van seksuele ontbering. Integendeel, sommige mensen die lange tijd seksueel abstinent zijn geweest, verliezen er op den duur alle belangstelling voor, terwijl mensen die in hoge mate seksueel actief zijn, altijd vlot te prikkelen zijn. Bovendien maken mensen zich gewoonlijk niet opzettelijk hongerig of dorstig, maar zoeken ze wél bewust naar seksuele prikkels. En, in tegenstelling tot honger en dorst, geldt voor seksuele prikkels dat ze ook louter en alleen door psychologische factoren kunnen worden veroorzaakt of versterkt. Tenslotte geldt dat honger en dorst worden ervaren als iets onaangenaams, terwijl seksuele opwinding iets prettigs en dus in zichzelf belonend is, zelfs al blijft de opwinding ‘onbevredigd’.

Gezien dit alles is het begrip geslachtsdrift in zijn algemeenheid door moderne onderzoekers van de seksualiteit vrijwel volledig verlaten. In plaats daarvan is er de neiging om het begrip in onderdelen op te splitsen. Al in 1940 werd door R.L. Dickinson een onderverdeling gemaakt in ‘seksuele capaciteit, talent en drift’. In 1948 sprak Alfred Kinsey van seksuele ‘capaciteit’ in tegenstelling tot ‘werkelijke prestatie’; en in 1958 stelde Lester Kir- kendall voor een indeling te maken in ‘seksuele capaciteit, seksuele prestaties en geslachtsdrift’ (Toward a Classification of the Concept of Male Sex Drive, Marriage and Family Living, 20 november 1958). Tot nu toe lijkt deze laatste indeling voor ons doel nog het meest geschikt, en daarom werken we hier maar met Kirkendalls indeling verder (met kleine wijzigingen in het door hem gekozen woordgebruik). Als we het over menselijk seksueel gedrag hebben is het dus nuttig om onderscheid te maken tussen de volgende drie factoren:

1.  Seksuele capaciteit, d.w.z. wat het individu kan doen.

2.   Seksuele motivatie, d.w.z. wat het individu wil doen.

3.   Seksuele prestatie, d.w.z. wat het individu werkelijk doet.

Seksuelecapaciteit (d.w.z. het vermogen om seksueel opgewonden te raken en een orgasme te krijgen) hangt nauw samen met iemands lichamelijke conditie in het algemeen en met het functioneren van iemands spier- en zenuwstelsel in het bijzonder. Deze capaciteit verschilt van mens tot mens en zelfs van tijd tot tijd bij een en dezelfde mens. (Iemands seksuele capacieit is namelijk sterk verschillend in de peuter- en kleuterjaren, de kinderjaren, de adolescentie, dejaren als volwassene en die als bejaarde).

Seksuelemotivatie (d.w.z. het verlangen om seksueel actief te zijn) kan worden beïnvloed door de hoeveelheid van bepaalde hormonen in het lichaam, maar schijnt vooral door psychologische factoren te worden bepaald. Heel belangrijk zijn sociale conditionering en de specifieke omstandigheden in een bepaalde situatie. Dus ook de seksuele motivatie wisselt sterk van persoon tot persoon en bij een en dezelfde persoon van tijd tot tijd.

Seksueleprestatie (d.w.z. de objectieve hoeveelheid seksuele activiteit), is niet alleen afhankelijk van fysiologische en psychologische factoren, maar ook van de situatie. Dat de prestaties in zeer extreme mate worden beperkt door iemands capaciteit, zal duidelijk zijn.

Ons gezond verstand zegt ons al dat seksuele capaciteit, motivatie en prestatie dingen zijn die niet altijd met elkaar in overeenstemming zijn. Op het gebied van de seksualiteit zijn immers maar zeer weinig mensen in de gelegenheid alles te doen wat men zou kunnen en willen. Uit wetenschappelijk onderzoek is in ieder geval al gebleken dat mannen het toppunt van hun seksuele capaciteit hebben bereikt op een moment dat ze onmogelijk aan het toppunt van hun seksuele prestatie toe kunnen zijn. Een ander voorbeeld is, dat wetenschappelijk is aangetoond dat de seksuele capaciteit bij vrouwen de seksuele motivatie vaak verre overtreft. Bij sommige mensen vindt men een hoge seksuele prestatie in combinatie met een geringe seksuele motivatie. In dat geval is de motivatie meestal financieel (bijvoorbeeld bij de prostitutie) of sociaal van aard (bijvoorbeeld de vermoeide echtgenote die haar man niet kwijt wil).

Onder deze omstandigheden lijkt het niet langer gerechtvaardigd om van een menselijke ‘geslachtsdrift’ te spreken. Met een dergelijke beknopte term komen we waarschijnlijk niet ver. Onderzoek van duidelijk omschreven speciale aspecten van de menselijke seksuele activiteit lijkt heel wat meer te zullen opleveren. Intussen is er ook al vrij veel dergelijk onderzoek gedaan dat nuttige en soms verrassende resultaten heeft opgeleverd. Nadat Kinsey een statistische berekening had gemaakt van de total outlets (d.w.z. eenheden waarin seksuele prestatie wordt uitgedrukt), berekenden William Masters en Virginia Johnson de menselijke seksuele capacieit in het laboratorium. Deze en een groot aantal andere moderne onderzoeken hebben veel bijgedragen tot een beter begrip van het onderwerp. Op dit moment wordt ook uitvoerig onderzoek gedaan op het gebied van seksuele motivatie. Een veelbelovende start op dit gebied werd een aantal jaren geleden gemaakt door R.E. Whalen, die seksuele motivatie opsplitste in twee delen, namelijk arousal (seksueel geprikkeld zijn) en arousa- bility (seksuele prikkelbaarheid). Volgens dit onderscheid hangt iemands seksueel geprikkeld zijn samen met bepaalde prikkels in bepaalde situaties, terwijl iemands seksuele prikkelbaarheid samenhangt met zijn of haar fysiologische situatie (d.w.z. deels van de aanwezigheid van bepaalde hormonen en deels van bepaalde leerervaringen). De laatste zijn zeer belangrijk, omdat zelfs bij mensen met gelijke hormoonspiegels de seksuele prikkelbaarheid sterk kan variëren (Whalen: Sexual Motivation, Psychological Review, 73, 151-163; 1966). In zekere zin kan Whalens tweedelige model natuurlijk ook worden gezien als een vereenvoudigd alternatief voor het model van Kirkendall. ‘Seksueel geprikkeld zijn’ is duidelijk een aspect van motivatie, terwijl ‘seksuele prikkelbaarheid’ ook een zeker kunnen impliceert. Deze en soortgelijke onderscheiden verschaffen ons nieuw inzicht in een tot nog toe duister onderwerp en we kunnen dus hopen dat de toekomst ons dichter zal brengen bij een beter begrip van het verwarrende geheel waaruit het menselijke seksuele gedrag bestaat.

In dit boek wordt de term ‘menselijk seksueel gedrag’ zowel in uitgebreidere als in engere zin gebruikt. In uitgebreidere zin wordt er gewoon alles mee bedoeld wat mensen als seksuele wezens doen. Onder andere de manier waarop men zijn rol van man- of vrouw-zijn vervult en waarop men zijn seksuele partners kiest en benadert. Dit gebruik is misschien wat vaag, maar het wordt alom geaccepteerd en begrepen. Het levert dan ook geen grote problemen op.

Zoals gezegd, in engere zin is de term wat moeilij- ker te definiëren. Seksueel gedrag houdt ongetwijfeld op een bepaalde wijze verband met voortplanting, of heeft zich tenminste aanvankelijk in samenhang met het voortplantingsgedrag ontwikkeld. Maar we weten ook dat voor wat betreft de hogere diersoorten, en met name voor de mens, het verhaal hiermee niet af is. Tenslotte weten we dat Freud en zijn volgelingen aannemen dat er in iedere mens zoiets aanwezig is als een krachtig, fundamenteel seksueel instinct of seksuele drift.

Voor ons beperkte doel hier is het gelukkig niet nodig om uit te maken of deze onderstelling al dan niet terecht is. Wij kunnen ons tot een meer praktisch standpunt beperken. Met de term seksueel gedrag in engere zin wordt op de volgende pagina’s gewoon gedrag bedoeld waarbij er prikkeling van de geslachtsorganen is. Over oorzaken, motieven of doel van dergelijk gedrag zullen we geen oordeel uitspreken.

[Sex Atlas] [Inhoud] [Wrd. voor. - bewerkers] [Inleiding] [I - Het mensel. lichaam] [II - Seksueel gedrag] [Ontwikkel. van gedrag] [Vormen van activiteit] [III - Seks. en maatsch.] [Literatuurlijst]