Seksuologisch onderzoek

Seksuologisch onderzoek

Het onderzoek van seksueel functioneren en gedrag heeft een lange geschiedenis en gaat terug tot in de oudheid. Griekse filosofen als Plato (470-399 v.Chr.) en Aristóteles (384-322 v.Chr.) hadden het bijvoorbeeld al over de oorzaken en voordelen van homoseksualiteit en artsen als Hippocrates (± 460-377 v.Chr.) ontdekten belangrijke feiten over de menselijke voortplanting. Verdere ontdekkingen werden gedaan in Rome, door artsen als Soranus (± 100 n.Chr.), die de eerste verhandeling over anticonceptie schreef, en Galenus (129-199 n.Chr.), die de eerste zinnige theorie over seksualiteit ontwikkelde.

Na de val van het Romeinse rijk ging veel van de oude kennis verloren, maar stukken ervan bleven bewaard dank zij islamitische artsen in het Mid- den-Oosten en in Afrika. Wat overgebleven was werd door hen in middeleeuws Spanje en Italië opnieuw geïntroduceerd. In verscheidene Europese landen ontstond tegen het einde van de middeleeuwen de moderne, experimentele wetenschap. Geleerden en kunstenaars tijdens de renaissance bleken zeer geïnteresseerd in het menselijk lichaam en begonnen het steeds uitvoeriger te onderzoeken. Een beroemd voorbeeld hiervan zijn de aantekeningen van Leonardo da Vinci, met onder meer verschillende gedetailleerde schetsen van de seksuele respons, de coïtus, de foetale ontwikkeling en meer van dat soort zaken. Deze schetsen, die alleen vanuit directe waarneming gemaakt kunnen zijn, geven aan dat Leonardo da Vinei geen genoegen meer nam met de bevindingen van vroegere autoriteiten, maar zelf anatomisch onderzoek deed. Zijn werk werd voortgezet door beroemde anatomen als Fallopius, Bartholin en Reinier de Graaf, die lichamen ontleedden en zo een bijdrage leverden tot een beter begrip van de inwendige geslachtsorganen. (Zie ‘De vrouwelijke geslachtsorganen’).

Het toenemen van de anatomische kennis in de 16e en 17e eeuw was natuurlijk van grote waarde voor de geneeskunde. Artsen konden hun patiënten veel gerichter gaan behandelen en konden zelfs hulp bieden bij sommige problemen op het gebied van de voortplanting. Helaas deed de medische professie in de 18e eeuw weer een grote stap terug en zorgde zij voor grote ellende op seksueel gebied door de ‘ontdekking’ van de zogenaamde gevaren die masturberen voor de gezondheid met zich mee zou brengen. Artsen als Galenus hadden vroeger in de overtuiging geleefd dat masturberen soms nodig en heilzaam was, omdat niet geloosd zaad giftig kon worden. Nu maakte de ‘moderne’ geneeskunde de vroegere therapie tot een moderne ziekte, door te stellen dat regelmatig zaadverlies het lichaam verzwakte en zelfs de dood tengevolge kon hebben. (Zie ‘Zelfbevrediging’).


HET EERSTE SEKSUOLO- GISCHE ONDERZOEK
Dank zij islamitische artsen bleef in de middeleeuwen veel kennis op seksueel gebied uit de oudheid bewaard. Sommige van die artsen ontwikkelden zelf nieuwe theorieën. In de renaissance werd systematisch anatomisch onderzoek verricht door enkele Europese kunstenaars en geleerden. Tekening uit de aantekeningen van een mohammedaans chirurg, tonend hoe een man wordt geopereerd aan zijn penis (15e eeuw).

De ironie van het lot wilde dat de medische campagne tegen masturberen van start ging op hetzelfde moment dat vrijdenkende filosofen de ascetische christelijke leerstellingen over seksualiteit aan de kant gingen zetten, en verscheidene ontdekkingsreizigers huiswaarts keerden met verhalen over seksueel niet geremde natuurmensen, 'bon sauvages’in verre streken. De Franse kapitein Bougainville en de Engelse kapitein Cook vonden op Tahiti en op andere eilanden in de Stille Zuidzee sensuele, blije mensen en die ontdekking gaf aanleiding tot ernstige twijfel ten aanzien van de seksuele normen in Europa. Schrijvers als Voltaire en Diderot hadden die normen al openlijk inhumaan genoemd en in de Franse Revolutie werden tenslotte wetsveranderingen en meer seksuele vrijheid geeist.

In Engeland kwam de vrome, maar niettemin pragmatisch denkende Thomas Maltus met kritiek op de traditionele benadrukking van de voortplanting. In zijn Essay on Population (1798) voorspelde hij dat er voor de toenemende wereldbevolking vroeg of laat niet meer genoeg voedsel zou zijn. Om deze ramp af te wentelen propageerde hij ‘zelfbeheersing’ en een laat huwelijk. Die maatregelen werden door wat vermeteler geesten echter al spoedig ontoereikend gevonden en zij kwamen met voorstellen voor een betere, meer praktische aanpak van anticonceptie. De belangrijkste poging in dit opzicht werd misschien wel ondernomen door de Amerikaanse arts Charles Knowlton in zijn boek The Fruits of Philosophy, Or the Private Companion of Young Married People (183 2).

Twee bladzijden uit de aantekeningen van Leonardo da Vinci met anatomische studies van de coïtus en de foetale ontwikkeling (rechts).

De eerste Nederlandse uitgave van dit werk verscheen in 1877 te Rotterdam. De titel luidde: ‘Vruchten derphilosophie. Verhandeling over de Be- volkings-Kwestie en de Sexueele Moraal. Uit het Engels door Dr. X., naar het Honderd-vier-en-vijftigste duizendtal, der tweede, met aanteekeningen verrijkte Uitgaaf.

Hoewel de stijl van dit boek tamelijk sober en moraliserend was, gaf het de uitvoerigste beschrijving van anticonceptiemethoden sedert de tijd van Soranus. Ondanks de wetenschappelijke kwaliteiten van het werk kon het in de ogen van de autoriteiten echter geen genade vinden en Knowlton werd beboet en gevangen gezet.

Dit was een duidelijk teken dat de gevestigde orde klaar stond om in de verdediging te gaan. Westerse kerken en regeringen waren absoluut niet in de ontwikkelingen op het gebied van seksuologisch onderzoek geïnteresseerd, of wilden in ieder gevalniet dat de resultaten ervan aan de grote klok werden gehangen. De volgende decennia bewezen dat dit teken begrepen was. Veel onderzoekers werden zelf in hoge mate intolerant en volstonden met het handhaven van de status quo. De psychiatrie ontstond als een nieuwe medische discipline. De beoefenaars van deze tak van geneeskunde bonden de strijd aan tegen ‘zelfbevlekking’ en kwamen met steeds vreemdere theorieën over de oorzaken en gevolgen ervan. De Franse psychiaters Morel, Magnan en Charcot bliezen de oude fatsoensnormen nieuw leven in door onconventioneel seksueel gedrag aan ‘gedegenereerdheid’ toe te schrijven, wat aanleiding gaf tot seksuele ‘perversies’. Russische, Duitse en Oostenrijkse artsen ontwikkelden het begrip ‘seksuele psychopathologie’, waaraan alle afwijkingen van de seksuele norm werden toegeschreven. En in 1886 tenslotte werden deze deviaties door de Weense psychiater Richard von Krafft-Ebing in zijn veel gebruikte handboek Psy- chopathia Sexualis betreurd, opgesomd en in categorieën onderverdeeld. Net als de titel zelf waren grote delen van de tekst in het Latijn gesteld, opdat de gewone lezers ze niet zouden kunnen begrijpen. (Zie voor details ‘Aangepast gedrag en afwijkend gedrag - Gezond-Ziek’).

Pas in het begin van deze eeuw kreeg men een iets kritischer instelling. Sigmund Freud schoof het begrip degeneratie terzijde en schreef ‘abnormaal’ seksueel gedrag toe aan traumatische ervaringen in de kinderjaren. Tegelijkertijd kwam hij met een scherpe, weinig vleiende analyse van de moderne beschaving. Praktisch onderzoek deden ook Havelock Ellis, Iwan Bloch en Magnus Hirschfeld, die uitgebreid over seksueel gedrag schreven en daarmee de grondslag legden voor een nieuwe tak van wetenschap: de ‘Seksualwissenschaft’ of ‘seksuologie’. Hun werk werd naderhand voortgezet door Amerikaanse onderzoekers als Kinsey en Masters en Johnson.

Ook op het gebied van geslachtsziekten werd belangrijk onderzoek verricht. In 1906 ontwikkelde August von Wasserman zijn beroemde syfilistest en in 1910 ontwikkelden Ehrlich en Hata de eerste geslaagde behandelingswijze voor deze ziekte. Vervolgens werd met de ontdekking van penicilline door Fleming in 1928 de weg gebaand voor onze huidige therapie.

De eerste wereldoorlog verstoorde de heersende morele orde en rust en leidde tot een sterke toeneming van de seksuele vrijheid. Vrouwen werden meer geëmancipeerd en verwierpen hun traditionele sekserol als te beperkt. Zij, zowel als andere seksueel onderdrukte groeperingen, vonden in het werk van antropologen die transcultureel onderzoek naar seksualiteit verrichtten, nieuwe argumenten. Opnieuw leverden de eilanden in de Stille Zuidzee het materiaal voor een les op zedelijk gebied. In de twintiger en dertiger jaren bestudeerden Bronislaw Malinowksi enMargaret Mead de Trobrianders, de Samoanen en andere natuurvolken, waarbij zij bevestigden dat, zomin als onze westerse idealen met betrekking tot seksueel gedrag, onze opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid universeel geldig zijn. Hun onderzoek toonde voorts aan dat een grotere seksuele tolerantie niet tot zedelijk verval hoefde te leiden. In 1951 kwamen Clellan Ford en Frank Beach met een schat aan antropologische gegevens in hun boek Patterns of Sexual Behavior,waarin zij tot dezelfde conclusie kwamen.

Op dit moment wordt het seksuologisch onderzoek op tal van fronten voortgezet en vindt steeds meer erkenning. Een enkele maal wordt het zelfs te serieus genomen of zijn de verwachtingen te hoog gespannen. Sommige leken geloven bijvoorbeeld dat modern seksuologisch onderzoek tot volstrekt nieuwe inzichten in de mens heeft geleid. Dat is echter slechts ten dele waar. Want zelfs de meest ‘revolutionaire’ ontdekkingen van Freud (seksualiteit bij zuigelingen), Kinsey (de enorme verbreidheid van homoseksueel gedrag en het grote seksuele reactievermogen van adolescenten), enMasters en Johnson (het grotere orgastisch vermogen van vrouwen) waren in de oudheid en de middeleeuwen algemeen bekend. Pas in de afgelopen eeuwen is men die kennis gaan onderdrukken, en dat nog uitsluitend in de geïndustrialiseerde westerse landen. In veel gevallen hebben onze moderne onderzoekers van seksualiteit dus alleen enkele oude waarheden boven water gehaald.

Hiermee willen wij niets aan de betekenis van het werk van onderzoekers uit deze eeuw afdoen, maar willen wij alleen laten zien dat het nuttig kan zijn om dit werk in historisch perspectief te plaatsen. Op de volgende bladzijden wordt hiertoe een poging ondernomen door middel van een korte beschrijving van het werk van een paar bekende onderzoekers. In een slotparagraaf worden de huidige stand van zaken en eventuele toekomstige ontwikkelingen besproken.

Pioniers op het gebied van de seksuologie

Specifiek seksuologisch onderzoek in de huidige, toegespitste zin van het woord, werd voor het eerst gedaan in de 19e eeuw. Het onderzoek werd in verscheidene westerse landen ter hand genomen door mannen en vrouwen met verschillende achtergronden. Ook de door hen gebruikte methoden verschilden sterk. De meesten van hen moesten lang en zwaar strijden voor erkenning, en sommigen van hen werden zelfs door hun collega’s doodgezwegen of door de regering van hun land vervolgd. Toch bewees hun werk tenslotte zijn waarde, en tegenwoordig beschikken wij over een hoeveelheid wetenschappelijke kennis op seksuologisch gebied die algemeen erkend wordt. Die kennis neemt nog steeds toe.

In het kader van dit boek kunnen wij slechts enkele pioniers noemen. Hoe kort en onvolledig onze lijst echter ook is, zij verschaft toch enig inzicht in de historie en de problemen van seksuologisch onderzoek.

Sigmund Freud (1856-1939)

Sigmund Freud, de Oostenrijkse arts en grondlegger van de psychoanalytische leer, begon zijn loopbaan als neuroloog in Wenen, waar hij een groot aantal zogenaamde hysterische patiënten te behandelen kreeg. Dat waren mensen die aan een of andere ‘onmogelijke’ lichamelijke stoornis leden, dat wil zeggen volgens alle standaardonderzoekingen waren zij gezond en zouden zij normaal moeten kunnen functioneren. Door lange vraaggesprekken met deze patiënten kwam Freud tot de overtuiging dat de geheimzinnige kwalen werden veroorzaakt door onbewuste seksuele conflicten. Op grond van deze en andere onderstellingen kwam hij tenslotte tot een bepaalde vorm van therapie: de psychoanalyse (Grieks, letterlijk: het onderzoek van de ziel of de geest), waarbij de patiënt door middel van ‘vrije associatie’ stukje bij beetje de ‘verborgen’ oorzaak van zijn problemen aan de analyticus en, belangrijker nog, aan zichzelf kenbaar maakte. Was het conflict eenmaal ‘in de openheid gebracht’ en dus bewust gemaakt, dan kon het rationeel worden benaderd. In die zin was de patiënt dan ‘genezen’.

We kunnen hier niet uitvoerig op de leer van de psychoanalyse ingaan. Freud breidde hem in de loop der jaren aanzienlijk uit en bracht er later diverse wijzigingen in aan. In de Nederlandse vertaling zal het volledige oeuvre van Freud uit 28 delen gaan bestaan. In 1979 verscheen het tweede deel. Tot nu toe is elke poging om zijn zeer intellectualistische en complexe denkwijze te populariseren een zeer moeilijke onderneming gebleken. Elders in dit boek worden enkele aspecten van Freuds leer kort uiteengezet. (Zie de inleiding bij ‘De ontwikkeling van seksueel gedrag’).


Sigmund Freud


Havelock Ellis

Freud was een zeer geciviliseerd mens met een zeer brede belangstelling, een meesterlijke schrijftrant, en een onconventionele denkwijze. Al deze eigenschappen hebben ongetwijfeld tot zijn latere succes en zijn internationale bekendheid bijgedragen. Aanvankelijk was men over zijn ideeën verre van enthousiast. De grote betekenis die hij aan seksualiteit toekende en met name zijn herontdekking van ‘seksualiteit’ bij kinderen, leidde tot een storm van verontwaardiging en maakte dat zijn collega’s hem niet meer accepteerden. Hij werd lector aan de universiteit van Wenen en later hoogleraar, maar lid van de faculteit is hij nooit geworden. Door zijn praktijk, zijn lezingen en zijn voornaamste werken ( Die Traumdeutung( 1900), Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie (1905), Totem und Tabu(1913) en Jenseits des Lustprinzips (1919), kreeg hij echter een grote schare volgelingen. Verder lukte het hem een klein groepje jonge leerlingen om zich heen te verzamelen. Met het verstrijken der jaren smaakte Freud het genoegen te zien hoe de psychoanalytische beweging zich over heel Europa verbreidde, hoewel sommigen van zijn vroegere studenten tenslotte met hem braken en hun eigen psychoanalytische school oprichtten.

Tegen het einde van zijn leven scheen het meeste van zijn werk echter toch vergeefs te zijn geweest. In Nazi-Duitsland werd de psychoanalyse als ‘joodse wetenschap’ verboden, werden Freuds boeken in het openbaar verbrand en werden zijn leerlingen vervolgd. Toen Hitler in 1938 tenslotte Oostenrijk binnentrok kon Freud niet veel anders doen dan naar Engeland gaan. Een jaar later overleed hij aan kanker.

Sedert zijn dood is Freuds invloed blijven groeien, met name in de Verenigde Staten. Ofschoon er nu aan veel van zijn ideeën wordt getwijfeld en een aantal van zijn beweringen al onjuist gebleken zijn, vormt zijn werk in zijn geheel toch een enorme prestatie in de geschiedenis van het westerse denken. In een tijd van preutsheid en hypocrisie benaderde Freud seksuele aangelegenheden vanuit een strikt wetenschappelijke hoek. Door in precieze bewoordingen openlijk en nuchter over seksueel gedrag te schrijven, hielp hij er aan mee er een behoorlijk studieobject van te maken. Hij gaf het begrip seksualiteit ook meer inhoud en legde zo de grondslag voor belangrijke latere onderzoeken.

Havelock Ellis (1859-1939)

Henry Havelock Ellis, een Engelse geleerde en essayist, vatte reeds op jeugdige leeftijd belangstelling op voor een wetenschappelijke benadering van seksuele problemen. Hij studeerde geneeskunde en promoveerde, maar had nooit een gewone praktijk. Hij legde zich toe op schrijven en leverde in de loop der jaren belangrijke bijdragen aan het ontwikkelen van een beter begrip van de menselijke seksualiteit. Zijn beroemdste werk is Studies in the Psychology of Sex, dat tussen 1896 en 1928 in zeven delen verscheen. Toen het eerste deel uitkwam werd het door de critici obsceen genoemd, en het openlijke schandaal dat ontstond leidde al snel tot een confrontatie met de wet. Een beschuldigde boekhandelaar wees op de wetenschappelijke waarde van het werk, maar de rechter accepteerde dit argument niet en noemde het ‘een voorwendsel, gekozen met het doel om een smerig werk te kunnen verkopen’. Het gevolg van dit gerechtelijke oordeel was dat het hele werk tot 1935 officieel niet gewoon in de handel mocht zijn. Alleen artsen hadden toestemming het te lezen.

Niettemin namen de roem en de invloed van de auteur in Europa en Amerika geleidelijk toe. Hij correspondeerde met Freud (die verscheidene van Ellis’ wetenschappelijke termen en formuleringen overnam) en was actief in de beweging die naar seksuele hervorming streefde. Hij was een van de grootste voorvechters van de vrouwenbeweging en propageerde seksuele voorlichting voor iedereen.

Iwan Bloch (1872-1922)

Iwan Bloch was een Berlijnse arts die zich vooral met het bestuderen van geslachtsziekten bezighield. Zijn onderzoekingen op dit gebied bezorgden hem al gauw grote faam. Hij schreef echter ook uitvoerig over andere seksuele zaken en was actief in de beweging die naar seksuele hervorming streefde. Bloch ontwikkelde en introduceerde het begrip Sexualwissenschaft, seksuologie. Uit zijn twee belangrijkste werken, Das Sexualleben unserer Zeit, dat in 1907 en Die Prostitution,dat in 1912 verscheen, komt Bloch als een van de pioniers van het moderne seksuologische onderzoek naar voren.

Magnus Hirschfeld (1868-1935)

Magnus Hirschfeld, een Duitse arts, was in Berlijn eerst werkzaam als huisarts en vervolgens als specialist voor ‘psychologische seksuele stoornissen’. Door zijn praktijk en zijn eigen wetenschappelijke onderzoek kwam hij in contact met de psychische en sociale problemen van homoseksuelen en kwam hij al spoedig tot de conclusie dat het onrechtvaardig, irrationeel en onmenselijk was om homoseksuelen te vervolgen.

In 1897 richtte Hirschfeld het Wissenschaftlich- Humanitares Komitee op voor de wetenschappelijke bestudering van homoseksualiteit. Het comité trachtte ook praktische persoonlijke hulp te verlenen aan homoseksuelen. Als onderdeel van zijn wetenschappelijke en humanitaire werk begon Hirschfeld voorts de uitgave te verzorgen van het Jahrbuch für sexuelle Zwischenstufen, waarin hij zowel zijn collega’s als de rest van de bevolking trachtte te onderrichten over homoseksualiteit en andere seksuele aangelegenheden. In de loop der jaren verschenen in dit wetenschappelijke tijdschrift onder meer publikaties van de hand van Havelock Ellis, Freud en Bloch. Een steeds terugkerend thema in alle afleveringen is de strijd voor de afschaffing van antihomoseksuele wetten in Duitsland.

Rond de eeuwwisseling groeide Hirschfelds comit- té uit tot het Instituí für Sexualwissenschaft, dat in 1919 aan de nieuwe, democratische Duitse regering werd afgestaan. Het instituut omvatte laboratoria, grote collecties van allerlei materiaal op seksueel gebied en een wetenschappelijke bibliotheek. Iedereen kon er zich laten adviseren of behandelen. Wie geen geld had werd gratis geholpen.

In 1921 richtte Hirschfeld Der Internationale Kon- gressfür Sexualreform op, dat zeven jaar later werd omgezet in Die Weltliga für Sexualreform. Tot de leden van deze bond behoorden onder meer Sigmund Freud, Bertrand Russell, Ben Lindsey en een groot aantal andere seksuele hervormers. Hirschfeld heeft in totaal bijna 200 werken gepubliceerd. Zijn belangrijkste werken zijn het uit drie delen bestaande Sexual Pathologie, dat tussen 1917 en 1920 verscheen, en het uit vijf delen bestaande Geschlechtskunde, dat tussen 1926 en 1930 verscheen.

In 1933, toen Hitler in Duitsland aan de macht kwam, deden de Nazi’s een inval in Hirschfelds instituut in Berlijn, vernielden de collecties en verbrandden de boeken. Hirschfeld, die destijds toevallig zelf niet aanwezig was, kon niet in Duitsland blijven en overleed twee jaar later in Frankrijk.

In Nazi-Duitsland werd de vervolging van homoseksuelen en andere mensen voortgezet en bereikte al spoedig een ongekende omvang. Veel homoseksuelen stierven in concentratiekampen. Na de oorlog kregen de overlevenden geen enkele compensatie voor wat hen was aangedaan. Pas tegen het einde van de jaren zestig kreeg Hirschfelds werk eindelijk resultaat. De Duitse antihomoseksuele wetten werden afgeschaft en de volledig gelijke seksuele en burgerlijke status van de Duitse homoseksuelen werd officieel erkend.

Wilhelm Reich (1879-1957)

WilhelmReich studeerde geneeskunde in Wenen en werd, onder invloed van Freud, een praktize- rend psychoanalyticus. Zijn werk aan de Weense psychoanalytische kliniek, die men gratis kon bezoeken, bracht hem in contact met een groot aantal arme patiënten. Bij zijn onderzoek van deze mensen ging hij aandacht besteden aan hun economische en maatschappelijke omstandigheden. Al gauw kreeg hij het idee dat Freud en zijn volgelingen ten onrechte aan deze problemen voorbijgingen en dat er eerst een politieke verandering moest komen wilde er op seksueel gebied algemene gezondheid kunnen heersen. Reich bestudeerde daarom de werken van Karl Marx en werd in 1930, toen hij in Berlijn ging wonen, lid van de communistische partij. Hij hielp ook bij het opzetten van een communistische seksueel-politieke organisatie (Sexpol) en hield vele lezingen voor een arbeiderspubliek.

In die tijd schreef Reich bovendien uitvoerig over seksuele en politieke zaken. Zijn belangrijkste werken zijn: Die Funktion des Orgasmus (1927), Der Einbruch der Sexualmoral (1932), Charaktera- nalyse (1933), Massenpsychologie des Faschismus (1933) en Die Sexualrevolution(1936) (Engelse titel 'The Sexual Revolution’).In de jaren veertig werden deze boeken door hem geleidelijk herschreven. In zijn werk hield Reich zich bezig met seksuele en andere stoornissen, het ontstaan van seksuele repressie, de psychische mechanismen die mensen in de armen van het fascisme drijven, en de geschiedenis van de seksuele hervormingen in de Sovjet-Unie en hun afschaffing naderhand.

Door zijn radicale opvattingen werd Reich weldra een zeer controversiële figuur. De communisten kregen steeds meer moeite met zijn ideeën over seksuele bevrijding en zetten hem in 1933 officieel uit de partij. Inmiddels had hij ook onder zijn collega’s vele vijanden gemaakt en in 1934 werd Reich als lid van de Internationale Psychoanalytische Vereniging geroyeerd. Dat er voor hem ook geen plaats meer was in Nazi-Duitsland spreekt vanzelf. Zijn boeken werden verbrand en hij vluchtte eerst naar Denemarken en vervolgens naar Zweden en Noorwegen. In 1939 vestigde hij zich tenslotte definitief in de Verenigde Staten.


Iwan Bloch


Magnus Hirschfeld


Wilhelm Reich

Aan het einde van de dertiger jaren ging Reich zich in plaats van met politiek geleidelijk aan steeds meer bezighouden met biologie. Had hij ooit getracht de leerstellingen van Marx en Freud met elkaar te verenigen, nu moest hij van beiden niets meer hebben. In plaats daarvan beweerde hij de ‘orgonenergie’ te hebben ontdekt, dat wil zeggen een fundamentele levensenergie die hij noodzakelijk achtte voor het in stand houden en het herstel van de gezondheid, en die men voor therapeutische doeleinden in speciale kistjes kon laten accumuleren.

Praktisch iedere wetenschapper die over deze nieuwe theorie hoorde, verklaarde meteen dat dit nonsens was. Helaas werden niet alleen Reichs wetenschappelijke beweringen steeds vreemder, ook in zijn privéleven werd hij steeds moeilijker te volgen. Men kon hem daarom onmogelijk nog langer serieus blijven nemen. In 1954 kwam de federale Food and Drug Administrationte Washington tot het besluit dat Reichs hele werk gevaarlijke kwakzalverij was en men verkreeg een gerechtelijke uitspraak waarin werd gesteld dat alle ‘orgon-accu- mulatoren’ en nagenoeg alles wat hij geschreven had moest worden vernietigd. Bovendien verbood de rechter iedere verdere openbare discussie over de orgontheorie en Reich en zijn medewerkers mochten het woord ‘orgon’ zelfs niet meer gebruiken. De lijst van te vernietigen boeken bevatte echter niet alleen Reichs laatste biologische geschriften, maar ook vroegere werken als Charakter- analyse en Massenpsychologie des Faschismus, waarin de orgontherapie nog helemaal niet ter sprake kwam. Reich weigerde om aan de uitspraak van de rechter gehoor te geven, want over wetenschappelijke zaken kon en mocht volgens hem niet in de rechtzaal worden beslist. Het resultaat was dat hij wegens ‘belediging van de rechtbank’ tot twee jaar gevangenisstraf werd veroordeeld en zijn boeken werden, net als eerder in Nazi-Duitsland was gebeurd, officieel vernietigd. Korte tijd later stierf Reich in de strafgevangenis van Lewisburg in Pennsylvania.

Nu wordt Reichs werk (behalve zijn orgontheorie) opnieuw gewaardeerd. Zijn behandelingsmethoden, een combinatie van verbale communicatie en speciale massage, worden door nieuwe therapeuten nuttig gevonden. Ook heeft men weer meer waardering voor Reichs eerste standpunt, dat seksuele problemen ook een politieke kant hebben. In het algemeen beschouwt men hem nu als een van de belangrijkste auteurs op het gebied van de seksualiteit.

Alfred Kinsey (1894-1956)

Alfred Kinsey was hoogleraar in de zoölogie aan de Indiana Universiteit te Bloomington, toen hem, in 1938, werd gevraagd of hij een paar colleges wilde geven over de biologische aspecten van seksualiteit en huwelijk. Tóen hij zich ging verdiepen in de vakliteratuur op dit gebied, ontdekte hij dat de meeste publikaties in hoge mate speculatief waren en op onvoldoende statistisch materiaal berustten. Hij bemerkte ook dat de beschikbare literatuur geen antwoord kon geven op de normaalste vragen die zijn studenten hem stelden.

Zo ging Kinsey beseffen dat er enorme behoefte was aan een groot nieuw onderzoek op het gebied van de menselijke seksualiteit en, met behulp van een aantal vrijwilligers binnen de universiteit, begon hij de eerste van zijn vele duizenden seksuele casuïstieken op te zetten. In 1939 zette hij zijn werk buiten de campus voort en interviewde hij de bewoners van kleine plaatsen in de buurt en de mensen die in staatsgevangenissen zaten. Al spoedig werd echter duidelijk dat het hele project vele jaren in beslag zou gaan nemen en een vrij kostbare zaak zou gaan worden. Het benodigde geld werd uiteindelijk verstrekt door de universiteit en door een aantal overheids- en particuliere instellingen. En zo werden Kinsey en zijn medewerkers Pomeroy, Martin en Gebhard in staat gesteld hun werk voort te zetten. In 1947 werd het Institute for Sex Research een naamloze vennootschap en rond 1959 had het de gegevens verzameld, allemaal uit persoonlijke gesprekken, van meer dan 18 000 personen.

Kinseys zee van materiaal vormde de basis voor twee belangrijke werken: Sexual Behavior in the Human Male (1948) en Sexual Behavior in the Human Female (1953). Deze monumentale werken bevatten gedetailleerde statistische gegevens over het seksuele gedrag van gewone Amerikanen van alle leeftijden, uit alle lagen van de bevolking en uit alle delen van het land. De cijfers brachten een sterk gevarieerd gedrag aan het licht en lieten zien dat de meeste Amerikaanse zedelijkheidswetten totaal onrealistisch waren. Het was bijvoorbeeld én voor het grote publiek én voor Kinsey zelf een enorme verrassing dat homoseksueel gedrag totaal geen uitzondering was, maar vrij veel voorkwam, en dat ook andere, zogenaamd deviante handelingen bij overigens ‘normale’ mannen en vrouwen, vrij gebruikelijk waren. De boeken bevatten bovendien een groot aantal nieuwe inzichten in het functioneren van de seksuele responsen en boden een kritisch overzicht van eerdere onderzoekingen. Natuurlijk bracht het verschijnen van Kinseys werk veel beroering teweeg en al spoedig merkte hij hoe de een hem als een moedig wetenschapsman prees, terwijl de ander hem als een onbehouwen, schaamteloze verstoorder van de menselijke intimiteit verguisde. Zoals zo vaak in dergelijke situaties het geval is, namen lang niet alle critici werkelijk de tijd om de hele tekst te lezen. In feite zijn veel van Kinseys bevindingen zelfs nu nog niet tot een breder publiek doorgedrongen. Intussen blijft Kinseys pionierswerk uniek in zijn soort, een toonbeeld van gedegen wetenschappelijk onderzoek en bekwaam schrijverschap. Tot dusver is er nergens in de wereld een onderzoek gedaan dat met het zijne kan worden vergeleken.

Na Kinseys dood in 1956 werd het Institute for Sex Research voortgezet onder leiding van Gebhard. Nieuwe boeken die verschenen waren onder meer Pregnancy, Birth and Abortion (1958), Sex Offenders (1965), Male Homosexuals (1974) en Homosexualities (1978); aan andere boeken wordt gewerkt. Het instituut is vrij toegankelijk voor wetenschappelijke onderzoekers. Zij kunnen gebruik maken van de grote bibliotheek en de uitgebreide speciale verzamelingen. Alle casuïstische gegevens zijn echter vertrouwelijk en mogen alleen door de medewerkers van het instituut worden gebruikt.


William Masters en Virginia Johnson (1915- en 1925-)

William Masters was nog jong toen hij besloot zijn leven aan seksuologisch onderzoek te zullen wijden. Hij studeerde geneeskunde, volgde de opleiding tot verloskundige en gynaecoloog en werd hoogleraar aan de Washington University School of Medicine te St. Louis, Missouri. Zijn eerste erkenning als medisch onderzoeker kreeg hij voor zijn werk op het gebied van hormonen. In 1954 ging hij zich echter bezighouden met het direct observeren van de menselijke seksuele respons. In 1957 ging de psychologe Virginia Johnson, die later zijn vrouw werd, aan dit project deelnemen.

Omdat dergelijk onderzoek nog zelden of nooit was gedaan, stuitte Masters aanvankelijk op grote moeilijkheden. In het begin bestond zijn studiemateriaal in hoofdzaak uit prostituées - pas later lukte het hem voldoende ‘gewone’ vrijwilligers te krijgen. Die vrijwilligers werden in het laboratorium bij diverse seksuele activiteiten geobserveerd en hun responsen werden door ingenieuze apparatuur gemeten en geregistreerd. Ook werden zij gefilmd. Gedurende ongeveer tien jaar werd dit onderzoek onder auspiciën van de universiteit verricht. In 1964 richtte Masters, dicht bij de universiteit, zijn eigen Reproductive Biology Research Foundation op, een instelling die tegenwoordig The Masters & Johnson Instituteheet en die indertijd gefinancierd werd door particulieren en verscheidene filantropische instellingen. Twee jaar later verscheen het eerste grote werk van Masters en Johnson, Human Sexual Response (1966), (Anatomie van het Seksueel Gebeuren. Paris, Amsterdam, 1967).

De auteurs rekenden af met allerlei mythen en bijgeloof over sex en bleken het af en toe ook oneens met de opvattingen van deskundigen. Met name bepaalde psychoanalytische ideeën over de vrouwelijke seksualiteit bleken lijnrecht in strijd met de fysiologische feiten. Aangezien het werk van Masters & Johnson nog altijd van groot belang is, wordt er elders in dit boek meer aandacht aan besteed. (Zie ‘De mannelijke seksuele respons’ en ‘De vrouwelijke seksuele respons’).

Door hun werk kregen Masters & Johnson meer inzicht in het menselijk seksueel functioneren en, in 1959, begonnen zij gehuwden met seksuele problemen te behandelen. Na verloop van tijd gingen zij ook ongehuwden met hun partners behandelen en in sommige gevallen werd voor een ‘surrogaatpart- ner’ gezorgd. De behandeling bleek verrassend effectief en de therapeuten publiceerden hun bevindingen in een tweede boek, Human Sexual Inadequacy(1970), (Sexuele stoornissen bij man en vrouw), Paris, Amsterdam, 1971). Gezien de grote betekenis van dit werk is de inhoud ervan gedeeltelijk weergegeven in een aparte paragraaf elders in dit boek. (Zie ‘Seksueel onvermogen’). Masters & Johnson zetten hun werk nog steeds voort. Daarnaast zijn zij bij een aantal lange termijn-projecten betrokken.

Seksuologisch onderzoek in de toekomst

Het moderne seksuologische onderzoek heeft niet alleen bijgedragen tot een beter begrip van seksualiteit en voortplanting, maar ook van menselijk gedrag in het algemeen. Er valt echter nog heel wat te leren. Vele onderzoekers zijn het er over eens dat zij nog maar de eerste stappen hebben gezet op een groot, nieuw en tot dusverre onontgonnen terrein. Niemand weet waarheen die stappen ons uiteindelijk zullen voeren.

Wij moeten nog meer ontdekken over de fysiologie en de biochemie van onze seksuele responsen. Er is onderzoek gaande naar de betekenis van hormonen en andere door klieren afgescheiden stoffen (bijvoorbeeld naar het vocht dat door de bulbourethrale klieren en de klieren van Bartholin wordt geproduceerd). Er is ook enige hoop dat het voortgezet onderzoek van het voortplantingsproces zal leiden tot een vermindering van onvruchtbaarheid, een beter inzicht in geboortedefecten en een betere anticonceptie. Bovendien zoekt men naar vaccins of andere preventieve methoden die een einde zouden kunnen maken aan de epidemie van geslachtsziekten. Sommige onderzoekers richten zich vooral op de seksuele capaciteiten van mensen met een handicap, of bestuderen het effect van seksuele activiteit bij bejaarden en bij mensen met een hart- aandoening. Ook kunnen sextherapeuten door systematisch vergelijkend onderzoek van jonge mensen met een seksuele stoornis en oudere mensen die vroeger dezelfde problemen hadden, maar die ze hebben opgelost, leren hoe zij hun methoden kunnen verbeteren en misschien zelfs ontdekken hoe zij bepaalde stoornissen kunnen voorkomen.

Het onderzoek van seksueel gedrag in ruimere zin is ook belangrijk. Het zou bijvoorbeeld nuttig zijn om Kinseys oorspronkelijke werk in deze tijd nog eens te herhalen en in andere landen eveneens een groot opgezet statistisch onderzoek te doen. Door zulk onderzoek kunnen de problemen van seksueel aangepast en onaangepast gedrag nader worden belicht. Als wij tot een rationelere houding bij het grote publiek en bruikbare zedelijkheidswetten willen komen, dan moeten wij nog heel wat over de diverse seksuele minderheden, en dus ook over mensen die zedenmisdrijven hebben gepleegd, leren.


Alfred Kinsey


Masters en Johnson

Ook ons inzicht in de genderidentiteitsproblematiek van transvestieten en transseksuelen moet nog worden vergroot. Er is nog maar heel weinig onderzoek gedaan bij vrouwelijke homoseksuelen. Trouwens, het hele onderwerp homoseksualiteit blijft in een waas van geheimzinnigheid gehuld. Tot nu toe schijnen alleen de verkeerde vragen te zijn gesteld. Misschien vinden antropologen, sociologen, economen en eventueel zelfs politicologen ooit nieuwe invalshoeken voor deze zaken. Maar het zijn niet alleen de seksuele minderheden die bestudeerd moeten worden en waarvoor naar verklaringen moeten worden gezocht. De veronderstelde meerderheid is een al even groot mysterie.

We moeten dan ook beginnen met het zetten van vraagtekens bij zelfs de meest aannemelijk lijkende ideeën. Met zo’n kritische instelling leren wij niet alleen meer over onszelf, maar wordt tegelijk voorkomen dat wij zelfingenomen en onverdraagzaam worden. Seksualiteit is weliswaar een fascinerend onderwerp, maar het is nooit meer dan een klein deel van een veel groter geheel. Het is niet waarschijnlijk dat wij erg veel van seksualiteit zullen begrijpen als wij niet eerst inzien dat sex hooguit maar één aspect is van de gehele menselijke persoonlijkheid. In het eindonderzoek zal dan ook de hele menselijke soort en de hele menselijke aard dienen te worden bestudeerd. Goed beschouwd is seksuologisch onderzoek voorbestemd om boven de enge grenzen van een afzonderlijke discipline uit te stijgen.

[Sex Atlas] [Inhoud] [Wrd. voor. - bewerkers] [Inleiding] [I - Het mensel. lichaam] [II - Seksueel gedrag] [III - Seks. en maatsch.] [De sociale rol] [Aangepast - afwijkend] [Huwelijk en gezin] [De onderdrukten] [De 'seksuele revolutie'] [Seksueel slang] [Instanties en groepen] [Literatuurlijst]