Seksuele voorlichting en vorming

Seksuele voorlichting en vorming

Seksuele voorlichting zoals wij die tegenwoordig kennen was tot ongeveer 200 jaar geleden onbekend. In het Europa van de oudheid en de middeleeuwen werd seksualiteit beschouwd als een integrerend deel van het leven, en niet als een afzonderlijke, problematische kwestie die speciale kennis vereiste. Kennis over seksualiteit werd vanzelf opgedaan, tegelijk met kennis over andere zaken. Kinderen leefden niet in een ‘beschermde’ eigen wereld, maar namen deel aan vrijwel al het werk en alle vrijetijdsbesteding van volwassenen. Omdat de meeste mensen op boerderijen dicht bij de natuur leefden hadden jongens en meisjes alle gelegenheid om te zien hoe dieren paarden. Het was trouwens niet ongebruikelijk dat mensen hun huis deelden met het vee. Maar of men nu rijk of arm was, niemand had veel privacy, maar niemand geneerde zich ook voor de natuurlijke lichaamsfuncties. Men was gewend om zich gezamenlijk naakt te wassen en naakt bij elkaar te slapen. Over vrijen en zwangerschap werd openlijk gepraat, en vrouwen kregen hun kinderen thuis. Niets over de voortplanting was geheim, en zodra zij in de puberteit kwamen werden zowel mannen als vrouwen rijp voor het huwelijk beschouwd. (Zie ook de inleiding bij ‘Het menselijk lichaam’).

Zelfs aan het begin van de nieuwe geschiedenis, toen een nieuwe, in de steden woonachtige middenklasse gedrukte informatie begon uit te wisselen, werd seksualiteit nog niet als apart onderwerp beschouwd. In leerboeken voor kinderen, zoals de Colloquia Familiaria van Erasmus (1522), werd seksualiteit openlijk behandeld als een normaal onderdeel van het huiselijk leven, en kreeg seksualiteit niet meer, maar ook niet minder aandacht dan andere zaken van algemeen belang.

In de eeuwen daarna veranderde die houding. Eerst werden de kinderjaren en vervolgens de adolescentie tot een speciale ‘onschuldige’ periode in het leven gemaakt, een periode waarin de mens tegen de verleidingen van het volwassen leven moest worden beschermd. In een toenemende preutsheid werd alles wat met seksualiteit te maken had vies en gevaarlijk gevonden. Masturbatie werd ontdekt als een universeel probleem en tot een ernstige bedreiging van de gezondheid verklaard. Tegen de tijd dat Jean-Jacques Rousseau zijn ‘verlichte’ ideeën betreffende de opvoeding in Emile (1762) uiteenzette, was sex al een hoogst geheimzinnig onderwerp geworden dat grote verwarring wekte. (Zie de inleiding bij ‘De baby- en kinderjaren’ en ‘De adolescentie’).

Rousseau dacht dat kinderen werden geboren in een ‘natuurlijke’ staat van ‘heilige onschuld’, die men zo lang mogelijk moest zien te bewaren. Voor hem was seksuele onwetendheid een zegen, tenminste in de kinderjaren. Na de puberteit was informatie over seksuele aangelegenheden toegestaan, maar uitsluitend in antwoord op directe vragen. Maar zelfs dan was het nog beter om adolescenten een afkeer van het onderwerp te bezorgen, om hun verdere nieuwsgierigheid de kop in te drukken. Het was misschien aan te raden dat de opvoeder ‘onsmakelijke woorden’ voor de geslachtsorganen en de seksuele functies zou gebruiken en sterk de nadruk zou leggen op het verband met de meest weerzinwekkende afscheidingen uit het lichaam. Aan de andere kant moest men oppassen geen voortijdige passie te laten ontstaan door al te duidelijke taal. De opvoeder balanceerde dus altijd op het scherp van de snede. Eén verkeerde opmerking kon het leven van zijn pupil ruïneren. Dat dacht Rousseau tenminste.

In vele opzichten bracht Rousseau alleen maar tot uiting wat er in zijn tijd leefde. Er waren echter andere opvoedkundigen, met name in Duitsland, die een andere benadering voorstelden. Hoewel zij het met Rousseau eens waren dat kinderen onschuldig waren en seksualiteit gevaarlijk was, beschouwden zij ‘seksuele voorlichting’ op jeugdige leeftijd als de enig juiste wijze om het gevaar af te wenden. Seksuele onwetendheid was naar hun mening nog erger dan seksuele kennis van zaken, want onwetendheid kon tot schadelijke misverstanden en wilde fantasieën leiden. Bovendien was het een onmogelijke zaak om masturbatie te bestrijden zonder er openlijk over te spreken. Ook al had seksuele voorlichting zijn kwalijke kanten, het was een noodzakelijk kwaad.

VERANDERINGEN IN DE OPVATTINGEN TENAANZIEN VAN SEKSUELE KENNIS
Met de opkomst van de bourgeoisie in Europa en Amerika werd de seksuele informatie steeds schaarser. Deze tendens, die pas in deze eeuw weer werd teruggedraaid, wordt goed geïllustreerd aan de hand van het werk van de drie hier getoonde mannen.
(Links) Erasmus (1466 ?-1536) schreef in zijn kinderboek Colloquia Familiaria zeer openlijk over seksualiteit. (Midden) Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). Steunde in Emilede seksuele‘onschuld’ en onwetendheid van kinderen.
(Rechts) Anthony Comstock (1844-1915). Probeerde zelfs over de eerbaarheid van volwassenen te waken en kreeg het dank zij zijn onder druk zetten van leden van het Amerikaanse congesgedaan, dat er censuur werd ingesteld door middel van de ‘Comstockwet’.

Op sommige ‘progressieve’ scholen werden de eerste officiële seksuele voorlichtingslessen gegeven. Die lessen waren er in de eerste plaats op gericht een gevoel van zedigheid en gezonde angst bij te brengen. Alles moest zich afspelen in een sfeer van opperste ernst. Elke schijn van plezier of genoegen moest worden vermeden. Er werd zelfs voorgesteld om de leerlingen op zo’n les voor te bereiden met een speciale, zeer lichte maaltijd, opdat hun fysieke conditie niet optimaal zou zijn en er geen gevaarlijke verlangens zouden worden gewekt. Als extra veiligheidsmaatregel werd een indirecte benadering aanbevolen. Beginnend met een beschrijving van het plantenen dierenleven, konden de leraren voorzichtig overgaan tot de bespreking van de menselijke voortplanting. Maar zij mochten hierbij niet al te expliciet worden. Men kon volstaan met erop te wijzen dat de vrouw het kind ‘onder haar hart’ droeg en het met veel pijn ter wereld bracht. Natuurlijk kon ook nadrukkelijk worden gesproken over het grote risico om in het kraambed te sterven. Al even subtiel pakten leraren het aan die voor het uitleggen van de lichaamsverschillen tussen man en vrouw hun leerlingen het liefst meenamen naar het lijkenhuis, waar zij alles zelf konden zien. Bovendien werden kinderen meegenomen naar ziekenhuizen en krankzinnigengestichten om hun patiënten te tonen met syfilis en krankzinnigen die zogenaamd het slachtoffer waren geworden van masturbatie. Op sommige scholen werd gebruik gemaakt van boeken waarin de ‘waar gebeurde’ geschiedenissen werden verteld van tieners die als gevolg van ‘zelfbevlekking’ een ellendige dood waren gestorven, ondanks de beste medische hulp. Studenten werden ook gestimuleerd te lezen over verleiding, vondelingschap, zuigelingenmoord en nog meer van dat soort gruwelijkheden. Het ging er bij dit alles niet zozeer om de jongeren voor te lichten over seksuele aangelegenheden, dan wel om hen niet in verleiding te brengen.

Deze eerste voorlichtingsprogramma’s werden, zoals gezegd, slechts op enkele modelscholen gebruikt en zij bereikten alleen de kinderen van de opkomende bourgeoisie en de lage adel. Voorlichting voor iedereen kwam pas aan de orde na de Franse Revolutie in 1789. Er werd een beroep op de nieuwe, democratische Franse regering gedaan om voorlichting verplicht te stellen en vooral meisjes medische informatie te verstrekken over menstruatie, zwangerschap, bevalling en kinderverzorging. Als deze plannen inderdaad uitgevoerd zouden zijn en volledig tot ontwikkeling zouden zijn gebracht, dan zou de vrouwenemancipatie ongetwijfeld heel wat sneller zijn verlopen. Maar helaas was het met de revolutionaire stuwkracht snel gedaan. Niet alleen in Frankrijk, maar in heel Europa werd de bourgeoisie steeds machtiger en steeds conservatiever. Zelfs de vroegere experimenten met seksuele voorlichting werden gestaakt. Het onderwerp sex werd dus na korte tijd weer van het leerplan afgevoerd.

In het begin van de 19e eeuw hadden volwassenen echter nog wel vrij toegang tot enige positieve informatie op seksueel gebied. Zowel in Europa als in Amerika verscheen een aantal serieuze ‘boeken voor gehuwden’, waarin ten aanzien van seksualiteit een heel redelijk standpunt ingenomen werd en ook diverse methoden van anticonceptie werden beschreven. Die boeken waren wetenschappelijk niet altijd juist (sommige belangrijke aspecten van de menselijke voortplanting waren nog niet ontdekt), maar zij konden in ieder geval behulpzaam zijn. Rond het midden van de 19e eeuw ontstonden bovendien de technische mogelijkheden voor de massaproduktie van condooms. Het gevolg was dat steeds meer mensen de grootte van hun gezin zelf gingen bepalen.

De christelijke kerken waren zich van deze ontwikkeling natuurlijk zeer wel bewust, maar spraken zich niet officieel uit. Zelfs de meeste katholieke bisschoppen deden er liever het zwijgen toe en instrueerden de priesters geen parochianen in gewetensnood te brengen die in goed geloof handelden. Het was pas later, toen regeringen vanwege de snelle industrialisering en een groeiend nationalisme op een snellere bevolkingsgroei gingen aandringen, dat de kerken ronduit voor hun mening gingen uitkomen. Tenslotte kregen de politici en geestelijken de steun van een aantal burgerlijke groeperingen die het eind van de menselijke beschaving zagen naderen en die opriepen tot een ‘christelijke’ campagne tegen anticonceptie en andere ‘immorele’ praktijken.

Het meeste succes in deze campagne in de Verenigde Staten had Anthony Comstock, de secretaris van de New Yorkse Bond ter Bestrijding van Ondeugd. Comstock was zijn carrière begonnen als bestrijder van de ‘demon alcohol’, maar later wijdde hij zijn leven aan de uitroeiing van ‘onzedelijkheid’. Met zijn leuze 'morals, not art or literature’, wat zoveel betekent als ‘goede zeden, geen kunst of literatuur’, legde hij zich toe op de bestrijding van het verspreiden van seksuele kennis en het openlijk bespreken van seksuele aangelegenheden. Hij oefende in de wandelgangen zoveel druk uit op de volksvertegenwoordiging, dat die in 1873 besloot de zogenaamde Comstock Act, de Comstock-wet, aan te nemen.

Deze wet stelde het per post verzenden van ‘obscene, ontuchtige of wellustige boeken, pamfletten, plaatwerken, geschriften, bladen of andere publi- katies met een onfatsoenlijk karakter’ zwaar strafbaar. Comstock zelf kreeg een functie in het postbedrijf die hem het recht gaf de post van andere mensen te openen. Het zou niet lang duren of hij oefende een ware puriteinse terreur uit.

Comstock was van oordeel dat anticonceptie een van de grootste obsceniteiten vormde. Onder de nieuwe wet was het niet langer toegestaan voorbehoedmiddelen in te voeren of te verschepen via staatslijnen en zelfs het verzenden van informatie over anticonceptie was verboden. Het gevolg was dat Comstock het ook tegen de medische professie op kon gaan nemen en, gelijk alle werkelijke fanatici, schuwde hij geen immorele middelen om zijn ‘morele’ doelstellingen te bereiken. Als hij of een van zijn volgelingen bijvoorbeeld het adres van een of andere goedhartige arts in handen kreeg, werd die arts een huilerige brief gestuurd die zogenaamd afkomstig was van een arme, ziekelijke moeder van een groot gezin die het allemaal niet meer aankon en vroeg wat zij kon doen om niet meer zwanger te worden. Beantwoordde de arts deze brief dan werd hij prompt gearresteerd en gevangen gezet. Natuurlijk betekende dat meteen het einde van zijn carrière. Toen Margaret Sanger in 1914 over anticonceptie begon te schrijven, liet Comstock haar aanklagen. Maar omdat zij het land verlaten had slaagde hij er niet in haar te laten veroordelen en daarom besloot hij dan maar haar man te straffen. Deze werd op de standaardmanier in de val gelokt. Een van Comstocks geheime agenten slaagde er in een brochure over geboortenbeperking bij de niets vermoedende heer Sanger te kopen, die daarvoor de gevangenis in ging. Dit zou het laatste heldhaftige optreden ter verdediging van de ‘goede zeden’ blijken te zijn van de bejaarde Comstock. Hij overleed nog voordat zijn slachtoffer zijn straf had uitgezeten.

In de tweede helft van de 19e eeuw kwamen de meeste westerse landen in de greep van een preutsheid die haar weerga niet kende. Onwetendheid en hypocrisie hadden het pleit gewonnen en vele burgerrechten die met moeite waren verworven, gingen weldra verloren. Dit verschijnsel is ook bekend als de Victoriaanse preutsheid, naar de Engelse koningin Victoria, die in deze jaren regeerde. Maar de seksuele onderdrukking was een internationaal verschijnsel. In Engeland en de Verenigde Staten was het niets beter of slechter dan in andere landen. De oorzaken voor die historische ontwikkelingen zijn nog altijd niet helemaal duidelijk. Misschien had het algemene proces van industrialisering er iets mee te maken.

Ook al weten wij niet waarom men in de Victoriaanse tijd zo bang was voor sex, wel is duidelijk hoe die angst zich kon uitbreiden en kon groeien. Een belangrijke factor was de censuur. Toen men eenmaal aangenomen had dat seksuele informatie schadelijk was voor kinderen en tieners, was het alleen nog maar een kwestie van tijd voordat dergelijke informatie ook voor volwassenen actief werd tegengegaan. In de loop der jaren konden de mensen steeds minder hebben. De 16e en 17e eeuw hadden de eerste voorbeelden van speciale ‘kinderliteratuur’ te zien gegeven, maar ook die boeken vond men later nog te grof. In de 18e eeuw werd een ‘gekuiste’ kinderbijbel gecreëerd, maar in de 19e eeuw werd een tweede, nog grondiger kuising noodzakelijk geacht. Zelfs de conventionele kate- chismussen werden niet zedig genoeg gevonden en werden daarom herschreven. Ook andere standaardwerken ondergingen zo’n behandeling. Oude Griekse en Latijnse schrijvers verschenen in nieuwe, gecensureerde edities. In Engeland werd een ‘Shakespeare voor het hele gezin’ uitgegeven, waaruit alle ‘onbehoorlijke’ woorden en zinsneden waren weggelaten. Niet alleen kinderen, ook hun ouders werden dus beschermd. De nieuwe boeken ‘voor volwassenen’ moesten natuurlijk aan dezelfde maatstaven van ‘zuiverheid’ voldoen. Jong en oud kwamen in een kunstmatige wereld te leven waaruit alle toespelingen op seksuele functies waren verwijderd.

Seksualiteit werd een heimelijke obsessie. Omdat men er niet langer openlijk over kon praten, werd het iets duisters, iets dreigends. Overal loerden onbekende gevaren. Zelfs de gewoonste woorden en handelingen kregen een seksuele bijbetekenis. Een goed opgevoed mens merkte die bijbetekenissen wel op, maar negeerde ze. De prijs van kuisheid was eeuwige waakzaamheid. Tenslotte werd de ‘goede smaak’ zo ver doorgedreven dat van een ‘net’ burger werd verwacht dat hij zijn boeken van mannelijke en vrouwelijke auteurs gescheiden op de plank had staan, zodat men hem er niet van kon beschuldigen dat hij vóór promiscuïteit was!

De Victoriaanse afspraak om er het zwijgen toe te doen schiep een sfeer van altijd durende paniek. Iedereen dacht dat de eerbaarheid en de zuiverheid voortdurend werden bedreigd en dat iedere tegenmaatregel was toegestaan. Ook ging men in seksuele zaken uit van het principe: ‘wat niet weet dat niet deert’.

Jongens en meisjes groeiden dus in volslagen onwetendheid over de meest elementaire biologische feiten op. Heel vaak werden zij zelfs opzettelijk verkeerd ingelicht. Ook hoorden zij af en toe een vaag verhaal over verschillende ziekten die door onanie werden veroorzaakt. Vele tieners moesten wrede, nutteloze ‘behandelingen’ ondergaan om van deze ‘eenzame ondeugd’ te genezen. Sommigen van hen kregen hierdoor zo’n groot schuldgevoel dat zij zelfmoord pleegden. Degenen die volwassen werden bleven doorgaans onwetend en bijgelovig. Hun hele leven bleef doortrokken van angst voor sex. Maar er was niemand die hen kon voorlichten en geruststellen. Door akkoord te gaan met censuur hadden zij het recht verloren om hun eigen lichaamsfuncties te begrijpen.

Die seksuele domheid eiste in de loop der jaren in de vorm van ongelukkige huwelijken, ongewenste kinderen en verspilde levens een afschuwelijk hoge tol van de samenleving. Het totaal aan menselijk leed is natuurlijk nooit te meten. Aan het einde van de 19e eeuw was een deel van dit leed echter zó duidelijk dat het gewoon niet langer genegeerd kon worden. Het aantal mensen dat nerveus, gedeprimeerd of zelfs lichamelijk ziek werd door hun seksuele problemen werd steeds groter. Zolang deze problemen niet herkend werden, baatte niets. Artsen als Freud, Bloch en Hirschfeld, die zulke patiënten probeerden te helpen, kwamen tot de conclusie dat het stilzwijgen doorbroken moest worden en dat de tijd rijp was voor hervormingen. Zij begonnen daarom eerst hun collega’s over seksuele zaken in te lichten en vervolgens een groter, volwassen publiek. Toen de volwassenen hun angst eenmaal overwonnen hadden, konden ook tieners en kinderen weer in de discussie v/orden betrokken. Hiermee werd de weg vrijgemaakt voor een totaal nieuwe, ruime benadering van de seksualiteit.

N.B.: Voor de beschrijving van de seksuele vorming in 18e eeuws Europa is de voorgaande tekst grotendeels gebaseerd op de Duitse vertaling van het boek van Dr. J.M.W. van Ussel: Geschiedenis van het Seksuele Probleem, Meppel, Boom, 1968. Ook op andere plaatsen in dit boek zijn gegevens uit van Ussels boek gebruikt.

Pioniers op het gebied van seksuele voorlichting en vorming

In het begin van deze eeuw kwam het recht op seksuele kennis opnieuw in het openbaar aan de orde. Met name na de eerste wereldoorlog ging men in diverse westere landen inzien dat het van groot belang zou zijn om voor volwassenen een einde te maken aan alle seksuele censuur en om in het normale leerplan op school een plaatsje in te ruimen voor wat seksuele voorlichting. Onderzoekers en artsen schreven nieuwe, duidelijke handboeken over seksualiteit of gaven voordrachten. (Zie Seksuologisch onderzoek’). Het is niet vreemd dat de eerste voorstanders van seksuele voorlichting in de Verenigde Staten en in Europa op nogal wat weerstand stuitten. Dank zij hun doorzettingsvermogen ging de bevolking er tenslotte echter wat soepeler opvattingen op nahouden. Omdat wij hier slechts enkele voorbeelden kunnen noemen hebben wij vier figuren gekozen: één Amerikaanse vrouw, één Nederlandse vrouw en een Nederlands echtpaar die in het recente verleden veel hebben gedaan voor de seksuele vorming. En verder wordt een korte beschrijving gegeven van de historie en doelstellingen van drie Nederlandse organisaties die nog altijd actief zijn.

Margaret Sanger (1883-1966)

Als verpleegster van vrouwen in de arme wijken van New York City, werd Margaret Sanger met heel wat misère op seksueel gebied geconfronteerd. Al gauw kwam zij tot de slotsom dat zij, wilde zij echt iets voor haar patiënten kunnen doen, hun moest leren hoe zij ongewenste zwangerschappen konden voorkomen. Zij maakte daar direct een begin mee en ging ook over dat onderwerp schrijven. (De term birth control, geboortenbeperking, is van haar afkomstig).

Margaret Sanger was er heilig van overtuigd dat iedere vrouw over haar eigen lichaam moest kunnen beschikken, en in 1914 begon zij aan dat idee uitdrukking te geven in haar blad The Woman Rebel. Van de negen afleveringen die het blad heeft gekend, werden er zeven door het federale bestuur verboden en Margaret Sanger werd aangeklaagd wegens ‘het per post verzenden van obscene lectuur’. Maar omdat zij veel mensen voor haar werk wist te winnen, werd de zaak in 1916 geseponeerd. In datzelfde jaar openden Margaret Sanger en haar zuster in Brooklyn een consulatiebureau in de wijk Brownsville. Dit bureau moest van de overheid vrijwel meteen weer dicht. De zusters werden ervan beschuldigd de wetten tegen ontucht te hebben overschreden, en zij werden veroordeeld tot één maand verbeteringsgesticht. Na haar straf te hebben uitgezeten zette Margaret Sanger haar werk echter onverstoorbaar voort, totdat in 1929 een inval werd gedaan en de hele administratie in beslag genomen werd. Ook nu weer kreeg zij zoveel steun dat haar zaak tenslotte werd geseponeerd. In 1936 bevestigde het federale gerechtshof tenslotte dat artsen het recht hadden voorbehoedmiddelen voor te schrijven ‘teneinde levens te redden of het welzijn van patiënten te bevorderen.’


Margaret Sanger


Bertrand Russell


Aletta Jacobs (1854-1929)

In 1921 richtte Margaret Sanger de American Birth Control League op, en in 1929 de National Committee on Federal Legislation for Birth Control. Tien jaar later ging de bond samen met een andere groep de Birth Control Federation of Americavormen, een organisatie die in 1942 de bekende Planned Parenthood Federation of America werd. In 1953 werd Margaret Sanger de eerste voorzitter van de International Planned Parenthood Federation en wijdde veel van de haar resterende tijd en energie aan de geboortenbeperking in Azië. Ondanks Margaret Sangers grote persoonlijke succes en uiteindelijke overwinning, bleven er in grote delen van de Verenigde Staten ook na haar dood nog juridische obstakels bestaan voor de vrije verspreiding van informatie over anticonceptie. Er waren nog altijd federale wetten die het per post verzenden van dergelijke informatie verboden en vele staten handhaafden hun wetten tegen het gebruik en de verkoop van voorbehoedmiddelen. Pas in 1965 werd in Connecticut een wet die anticonceptie zelfs voor gehuwden verbood, ongrondwettig verklaard. Gezien deze uitspraak van de Hoge Raad amendeerde Massachusetts in 1966 zijn eigen wet en stond anticonceptie - zij het uitsluitend voor gehuwden - toe, indien het middel door een arts werd voorgeschreven. Het duurde nog eens zes jaar voordat ook deze geamendeerde wet ongrondwettig werd verklaard. Pas in 1970 rekende het Amerikaanse congres af met de laatste federale restricties op het gebied van anticonceptie.

Aletta Henriette Jacobs werd in 1854 geboren te Sappemeer, als achtste kind van de huisarts Abraham Jacobs en Anna de Jongh. Na haar volgden nog drie zusters. Tot haar 13e jaar bezocht zij de dorpsschool in Sappemeer. Zij ging zich voorbereiden op het examen leerling-apotheker, maar verkoos geneeskunde te gaan studeren. Van minister Thorbecke kreeg zij vrijstelling van het toelatingsexamen voor de universiteit en op 20 april 1871 begon zij als eerste vrouw in Nederland te Groningen de medische studie. Het semi-arts examen deed zij in 1877 te Amsterdam, het artsexamen op 3 april 1878 in Utrecht. Zij promoveerde op 8 maart 1879 in Groningen. Zij had toen al schriftelijk contact met C.V. Gerritsen, die een van de oprichters van de Nieuw-Malthusiaanse Bond zou worden en met wie zij in 1892 zou trouwen. Door hem kwam zij in aanraking met de avant-garde van het vrije denken in Engeland, waaronder Annie Besant, die zich later tot de theosofie bekeerde.

In tegenstelling tot het malthusianisme (naar Thomas Maltus, 1766-1834), geloofde het nieuw-mal- thusianisme niet in vrijwillige seksuele onthouding, maar wel in voorbehoedmiddelen, die Malthus op morele gronden had veroordeeld. In 1879 vestigde Aletta Jacobs zich in Amsterdam en ging de geneeskunde uitoefenen met een sterke sociale inslag, onder meer door gratis polikliniekspreekuren te houden voor vrouwen die probeerden te beoefenen wat nu geboortenregeling en gezinsplanning heet. Van veel hulp is daarbij geweest, dat in 1882 de Duitse medicus W.P.J. Mensinga het pessarium occlusivum (de vrouwenring) had uitgevonden en haar daarover instrueerde.

Het werk van Aletta Jacobs en anderen kreeg steeds meer belangstelling, maar ook heel veel tegenwerking.

De toenmalige mentaliteit en ontwikkeling waren onmogelijk met de ideologie van het nieuw-mal- thusianisme te verzoenen. Aletta Jacobs werkte aanvankelijk samen met Dr. J. Rutgers die, evenals zijn echtgenote, een pionier was van de Nieuw- Malthusiaanse Bond. Rutgers zag in dat het vele werk onmogelijk zonder hulp van buitenstaanders kon worden gedaan. Aletta Jacobs was echter van mening dat de hulp exclusief door artsen verstrekt kon worden en weigerde bijvoorbeeld de beroemde Margaret Sanger, die de pionier van de anticonceptie in de Verenigde Staten en Engeland zou worden, tot hulpverleenster op te leiden, omdat deze vrouw geen arts was. Zij verliet vrij spoedig de Nieuw-Malthusiaanse Bond en was daardoor gedwongen om vrij solitair verder te werken. In 1904 legde zij haar praktijk neer.

Tot haar dood, 10 augustus 1929, zette zij zich in voor de vrouwenemancipatie, waarvoor zij de gehele wereld afreisde.

J. Rutgers (1850-1924) en M.W.H. Rutgers-Hoitse- ma (1847-1934)

Johannes Rutgers werd geboren in Hallum (Friesland) op 24 augustus 1850. Hij studeerde theologie in Groningen. In 1874 werd hij beroepen in Horn- huizen. Na een jaar keerde hij terug naar de universiteit om arts te worden. In juli 1879 legde hij in Leiden het artsexamen af, en nog hetzelfde jaar promoveerde hij in Groningen. Rutgers vestigde zich in Rotterdam. Zijn echtgenote overleed 10 jaar na hun huwelijk. Op 3 augustus 1885 hertrouwde hij met Maria Wilhelmina Henderika Hoitsema, die geboren was op 10 juli 1847. Met haar zou hij de grote tijd van hun leven maken, door medische en sociale activiteiten. Rutgers was al begonnen met een speciaal spreekuur voor geboortenregeling in 1879, zijn voorbeeld werd in 1882 door Aletta Jacobs in Amsterdam gevolgd.

Rutgers onderhield betrekkingen met socialistische voormannen als Ferdinand Dómela Nieuwenhuis. Hij kwam in het hoofdbestuur van de Nieuw-Mal- thusiaanse Bond. Twee jaar later, in 1901, nam zijn vrouw het voorzitterschap op zich. Hun voornaamste activiteiten waren: het propageren van geboor- tenbeperking en emancipatie. Zij richtten zich tot de massa van het volk voor verbetering van sociale omstandigheden en het verkrijgen van rechtmatige vrijheden in de ruimste zin. Zij schreven talloze brochures en pamfletten. Hun ideeën, zoals die over geboortenregeling, abortus en prostitutie wijken nauwelijks af van die welke aan het begin van de jaren tachtig worden aangedragen - en door reactionaire krachten bestreden.

Vooral mevrouw Rutgers was in haar denken haar tijd ver vooruit. Haar inzichten over de absolute gelijkwaardigheid van man en vrouw, in werk en gezin, werden door bijna niemand begrepen, zelfs niet door Henriëtte Roland Holst. Men hield nog steeds vast aan de vrouw in de ‘zwakkere’ positie, die beschermd moest worden omdat huwelijk, gezin en moederschap nog steeds als onverbrekelijk ‘in de natuur’ van de vrouw zouden zijn verankerd. De reden dat Dr. Rutgers in wezen de belangrijkste figuur in de Nederlandse seksuologie is geworden, ligt in zijn juiste inzicht dat de hulpverlening met betrekking tot geboortenregeling alleen resultaat zou hebben als de techniek en de bijbehorende kennis zo ruim mogelijk verbreid werd door ook paramedisch geschoolden en vroedvrouwen in te schakelen. Zonder deze stap zou het onbegonnen werk gebleven zijn. Dr. Rutgers instrueerde ook Margaret Sanger, die door Aletta Jacobs geweigerd was.

In 1904 verhuisde het echtpaar Rutgers naar Den Haag, waarmee het secretariaat van de Nieuw- Malthusiaanse Bond ook daar kwam te liggen. Het leven was een hard gevecht tegen de taaie en verbeten weerstand tegen de beginselen van de Nieuw- Malthusiaanse Bond. Alles zat tegen: de politici, de bladen, de kerken, de overige bewegingen. Zelfs een progressief lijkende vereniging als de Rein Leven Beweging belemmerde door de onpraktische en hypocriete verheerlijking van de ascese het nuttige werk - de geboortenregeling op uitvoerbare basis. Rutgers overleed in augustus 1924. Zijn vrouw stierf 10 jaar later.

Na de ontkoppeling van de nvsh, de naoorlogse opvolgster van de Nieuw-Malthusiaanse Bond, en de consultatiebureaus, zijn deze laatste in beheer genomen door de Rutgers Stichting en zijn de bureaus overal in Nederland bekend geworden als de Rutgershuizen.

De NVSH

De nvsh, de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming is op 19 mei 1946 gesticht als opvolgster van de Nieuw-Malthusiaanse Bond, die in 1881 was opgericht en bij de bezetting van Nederland door Nazi-Duitsland was opgeheven. De in 1933 opgerichte, maar in 1940 verboden Nederlandse Stichting Consulatiebureaus (nsc), werd in de nsvh opgenomen.

De inzichten en mores waren na de tweede wereldoorlog danig veranderd, en de nvsh had dan ook een aangepast beginselprogramma. De ‘hervormingen’ betroffen de betrekkingen tussen mens en maatschappij in brede zin. Nagestreefd werden toename van de kennis van de menselijke seksuele betrekkingen en verbreiding van die kennis. Aandacht voor de consequenties van dit werk op moreel, sociaal en juridisch terrein werd als noodzakelijk gezien, evenals een betere en vollediger seksuele opvoeding, en consultatiebureaus. Deze laatste zouden niet alleen de wensen van de cliënten op het gebied van de anticonceptie behandelen, maar ook openstaan voor andere vragen op het gebied van seksualiteit en huwelijk. Het beginselprogramma ging hiermee veel verder dan dat van de Nieuw- Malthusiaanse Bond van vóór de oorlog.

De nvsh floreerde en telde in 1957 al 130.000 leden, vijfmaal zoveel als bij de oprichting 11 jaar tevoren. In de late jaren ’60 komen echter de problemen die de nvsh en de nsc tenslotte uiteen zullen doen gaan. De weerstand van allerlei maatschappelijke en kerkelijke bewegingen tegen de beginselen van de vereniging zijn weliswaar niet zó veel minder heftig als die tegen de Nieuw-Malthusiaanse Bond, maar er is toch een veel grotere vrijheid van meningsuiting gekomen en het gezag bukt minder voor de pressie van kleine, machtige groepen. De grotere vrijheid die na de tweede wereldoorlog verwacht was, werd benut. Dat ging zó ver dat tal van problemen bespreekbaar werden. De behoefte aan voorlichting over en verstrekking van middelen tot geboortenregeling werd zeer sterk, en de komst van ‘de pil’ maakte dat ook de nvsh dit middel toetste en aan de cliënten ging verstrekken. Door dit geheel van acties werd het consultatiebu- reauwerk zó intens en economisch belangrijk, dat een probleem niet kon uitblijven. In de nvsh waren mensen die meenden dat het consulatiebureauwerk zelfstandig moest worden, los moest komen van de nvsh, die meer de wetenschappelijke, maatschappelijke en ideologische kanten van de moderne seksuele opvattingen zou moeten uitdragen. Maar er rees ook heftig verzet tegen deze mening. Het kwam tot conflicten en processen, en tenslotte bleek het niet mogelijk de ontkoppeling van de nvsh en de nsc tegen te houden. Deze werd in 1970 een feit. De Rutgers Stichting zou als zelfstandig lichaam de consultatiebureaus in de Rutgershuizen gaan exploiteren. De bloeitijd van de nvsh, met 1966 als hoogtepunt, was hiermee ten einde.

Door deze ontkoppeling, juist op het moment van de ‘doorbraak’ van de medisch geleide abortus in abortusklinieken (die eigenlijk poliklinieken zijn), is de nvsh ‘nieuwe stijl’ niet intens betrokken geraakt bij deze laatste grote ontwikkeling van de sociale seksuologie in Nederland.

De PSVG

De psvg, de Protestantse Stichting ter bevordering van Verantwoorde Gezinsvorming, is in 1957 opgericht door de Nederlands Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Evangelisch Lutherse Kerk, de Vrijzinnige Protestantse Centrale voor Maatschappelijk Werk, de Christelijke Vereniging Zedenopbouw (later de Hendrik Pierson Stichting) en de Protestantse Christelijke Artsenorganisatie. Doel van de Stichting is ‘de voortdurende bezinning op verantwoorde gezinsvorming bij het licht van de bijbelse boodschap, alsmede het geven van concrete adviezen en daadwerkelijke hulp.’

Toen in 1962 het eerste nummer van het blad Gezond Gezin verscheen, meldde de psvg daarin dat er op dat moment 14 consultatiebureaus waren, voornamelijk in de grote steden. In 1976 beheerde de psvg 21 consultatiebureaus of spreekuren. Naast een medicus waren aan de bureaus ook een of meer predikanten verbonden.

Er werden veel contacten met andere instanties onderhouden, onder meer met de nvsh. Soms bleken de opvattingen die in verschillende organisaties leefden, natuurlijk onverenigbaar. In 1971 kwam er een consulatiebureau in Breda, van psvg, Rutgers Stichting en het Katholieke bureau voor huwelijksaangelegenheden tot stand.

Eind 1979 is het samenwerkingsverband Rutgers Stichting/psvG opgezegd. Dit samenwerkingsverband was het resultaat van een tussen beide stichtingen gesloten overeenkomst. In de nabije toekomst wordt echter nader bezien op welke manier aan een samenwerking in de toekomst vorm te geven is.

De psvg geeft o.a. de GG-pamfletten uit, kleine brochures met praktische informatie over tal van onderwerpen (anticonceptie, homoseksualiteit, pedofilie, geslachtsziekten, seksualiteit op leeftijd, seksuele opvoeding, enz.). Het hoofdkantoor van de psvg is gevestigd Duinweg 23, 2585 JV ’s Gra- venhage. Telefoon 070-512521.

De Jhr. Mr. J.A. Schorerstichting Jhr. Mr. J.A. Schorer, in 1866 geboren, werd jurist en later kantonrechter in Middelburg. Hij verliet zijn juridische loopbaan, ging in Berlijn bij Hirschfeld studeren, werd bestuurslid van diens whk (Wetenschappelijk Humanitair Komitee) en na zijn terugkeer in Nederland richtte hij het Nederlandse whk op. Schorer werkte zijn leven lang voor de belangen van de homofiele mens. Hij overleed in 1957.

Door samenwerking van diverse instanties als het coc, de nsc (Ned. Stichting Consultatiebureaus) en crm kwam in 1967 een stichting tot stand die naar Jhr. Mr. J.A. Schorer werd genoemd. Het voornaamste doel van de meestal kortweg ‘Schorer Stichting’ genoemde instelling is het hulp verlenen aan homofielen op psycho-sociaal gebied, via consultatiebureaus. Behalve in Amsterdam zijn er ook elders wel consultatiebureaus voor homofielen van de grond gekomen, maar deze zijn tenslotte zelfstandig gaan werken. Om de Stichting financieel te steunen is in 1969 opgericht een stichting die de naam draagt: ‘Vrienden van de Jhr. Mr. J.A. Schorer Stichting’.

De gegevens over Aletta Jacobs, het echtpaar Rutgers en de Nederlandse instanties zijn grotendeels afkomstig uit het boek van Gé Nabrink: Seksuele Hervorming in Nederland 1881-1971. Socialistische Uitgeverij-Nijmegen, 1978.

Seksuele voorlichting en vorming in de toekomst

In 1970 gaf de Amerikaanse Federal Commission on Obscenity and Pornography in een officieel, voor president en congres bestemd rapport, het advies ‘een massale voorlichtingscampagne te starten ... Deze zou gericht moeten zijn op het aanvaarden van de seksualiteit als een normaal, natuurlijk bestanddeel van het leven en van de eigen persoon als een seksueel wezen. Die campagne zou niet moeten mikken op het vasthouden aan de bestaande normen, maar zou dusdanig van opzet moeten zijn dat er een veelvoud van normen in aan bod zou kunnen komen. Hij zou op feiten gebaseerd moeten zijn en niet alleen biologische en fysiologische informatie moeten bevatten, maar ook sociale, psychologische en godsdienstige informatie ... Hij zou, op een passende manier, op alle lagen van de samenleving gericht moeten zijn, op volwassenen, maar ook op kinderen en adolescenten.’

Deze paar zinnen geven een goed beeld van de doelstellingen en methoden van de mensen die momenteel als voorlichters en opvoeders op dit terrein werkzaam zijn en bieden een zinnige richtlijn voor de toekomst. Men is het er nu bijvoorbeeld algemeen over eens dat seksuele voorlichting positief moet zijn en niet - zoals in het verleden zo vaak het geval is geweest - negatief. Mensen moeten leren dat zij hun seksualiteit niet moeten verwerpen maar accepteren. Bovendien is duidelijk dat men het zich in onze huidige niet-kerkelijke cultuur niet kan permitteren om seksuele vorming, zomin als enige andere vorming, dogmatisch te laten zijn. Ook is duidelijk dat er meer bij komt kijken dan alleen de biologische feiten over seksualiteit en voortplanting of een beschrijving van ‘hoe alles in elkaar zit’. Die vorming zal tegenwoordig ook een bespreking van seksuele gevoelens en fantasieën, genoegens, geloof, bijgeloof en stoornissen moeten bevatten. En ook de seksuele opvattingen in andere samenlevingen en tijden, erotische kunst, de zede- lijkheidswetgeving, en zelfs ‘seksuele politiek’ moeten aan de orde komen. Seksuele vorming moet niet alleen als een zaak voor kinderen, maar als een zaak voor de hele bevolking worden beschouwd. Want vorming is uiteindelijk, als het goed is, een proces dat nooit ophoudt. Mensen kunnen hun leven lang blijven leren. En zij leren niet alleen als afzonderlijke individuen; nee, door seksuele vorming kunnen hele gezinnen, samenlevingen, vakgroepen, politieke partijen en zelfs hele naties van seksuele opvattingen veranderen. Zij kunnen een gezondere levensstijl, verstandiger normen en een grotere seksuele tolerantie ontwikkelen. Hierdoor kan dan weer een grotere mate van persoonlijk en collectief geluk ontstaan.

Veel van onze huidige seksuele nood is ongetwijfeld het gevolg van onwetendheid. Sommige seksuele en sociale problemen zijn zelfs het gevolg van regelrecht onjuiste informatie. Mensen met een verkeerd begrip van de normale lichaamsfuncties en elementair menselijk gedrag worden vaak het slachtoffer van verlammende remmingen of angsten die al hun relaties vergiftigen. Goede sex-voor-lichters en -vormers hebben dat altijd begrepen, en vele artsen hebben in hun praktijk naar dat inzicht gehandeld. Elders hebben wij bijvoorbeeld gezien hoe het medische model van seksuele deviantie in veel gevallen verdrongen of zelfs vervangen is door een leermodel. Artsen en psychiaters hebben nieuwe therapieën ontwikkeld die in wezen vormingen zijn. De psychoanalyse bijvoorbeeld is een autobiografische methode, een leerproces te noemen, waarbij de te analyseren persoon, onder de subtiele leiding van de analyticus, zichzelf bepaalde dingen leert over de eigen levensloop. (Zie voor details ‘Aangepast gedrag en afwijkend gedrag, Gezond - Ziek’).

Ook de moderne, specifiekere ‘sextherapieën’ zijn vormingen te noemen. In de benadering van Masters en Johnson van seksuele stoornissen wordt bijvoorbeeld niet alleen feitenkennis bijgebracht maar worden ook praktische oefeningen gedaan. Ook in het door het National Sex Forum ontwikkelde programma dat Sexual Attitude Restructuringwordt genoemd, wordt de deelnemers inzicht verschaft in de eigen opvattingen en op die manier de weg gewezen naar een beter begrip en seksuele zelfverwerkelijking. Al deze ontwikkelingen geven aan dat seksuele voorlichting en vorming inderdaad niet alleen uit theoretische aanwijzingen over de geslachtsorganen, hun functie en hun gebruik kunnen bestaan. Het is een combinatie van theorie en praktijk in een altijd durend ontwikkelingsproces van alle geestelijke en lichamelijke mensenlijke vermogens. Seksuele vorming in de ruimste zin van het woord is de vorming van de gehele mens als een seksueel wezen.

Uit het voorgaande blijkt dat een bewuste seksuele vorming al bij de geboorte dient te beginnen. Babies moeten met hun eigen lichaamsresponsen vertrouwd raken, zij moeten affectie leren ontvangen en uiten en zij moeten hulp krijgen bij het ontwikkelen van de juiste zelf-identificatie als man of vrouw. Tegelijkertijd moet er voor worden gezorgd dat zij niet in een verouderde, bekrompen sekserol worden gedwongen. Een al te vast rolpatroon opleggen is onbillijk en zal tot gevolg hebben dat een kind zich misschien nooit helemaal zal kunnen ontplooien. Als kinderen ergens belangstelling voor tonen mag men hun natuurlijk geen informatie weigeren.

Dat geldt ook voor belangstelling op seksueel gebied. Wat privé is moet privé kunnen blijven, maar verder hoeft geen enkel aangrijpingspunt te worden weggehouden. Op een begrijpelijke manier en met woorden die aan hun leeftijdsniveau zijn aangepast, kan bijvoorbeeld ieder onderwerp uit dit boek mét kinderen worden besproken.

Omdat seksuele vorming ook een kwestie van normen is, is het in de eerste plaats een taak voor de ouders. Maar net als op andere gebieden kan de school een zeer belangrijke bijdrage leveren aan het verstrekken van wat meer biologische, psychologische, juridische, historische en culturele kennis. Kinderen kunnen daar bijvoorbeeld van leren dat een koele nuchtere benadering van seksualiteit (en voor andere controversiële onderwerpen geldt hetzelfde) bepaalde voordelen heeft. Op den duur kan dat ook een positief effect krijgen op de openbare discussie.

De overdracht van seksuele kennis hoeft zich echter niet tot het ouderlijk huis en de school te beperken. Ook kerken, jongerenorganisaties, het Rode Kruis, organisaties als bijvoorbeeld de n.v.s.h., bibliotheken, musea en dierentuinen kunnen programma’s brengen over de verschillende aspecten van seksualiteit bij mens en dier. Uitgevers zouden voor de seksuele vorming van kinderen meer en betere boeken kunnen uitgeven, naast brochures, tijdschriften, stripverhalen en grammofoonplaten. Filmmakers zouden films over sex kunnen maken waar het hele gezin, of speciaal de kinderen, wat van zouden kunnen leren. Ook op de televisie zou er voor de verschillende leeftijdsgroepen nog meer aan seksuele vorming gedaan kunnen worden. Er zijn ontzaglijk veel mogelijkheden waar men tot nu toe nog helemaal niet aan gedacht heeft, laat staan dat ze benut zijn. De dagbladen en de schoolkranten zouden meer plaats voor de seksuele problemen van jonge mensen kunnen inruimen, misschien een vaste rubriek voor seksuele vorming kunnen cre- eren.Deverkoopvanbepaaldevoorbehoedmiddelen in automaten zou nog beter geregeld kunnen worden en bij die voorbehoedmiddelen zou men folders met inlichtingen over anticonceptie en geslachtsziekten kunnen meeverpakken. Zulke informatie zou ook te geven zijn in pakken maandverband of doosjes tampons.

Sommige delen van deze continue voorlichtingscampagne zouden met name op alle aspecten van de voortplanting gericht moeten zijn, andere zouden speciaal moeten gaan over de gevoelsmatige en prettige kanten van sex. Het vermogen tot genieten moet met zorg worden gevoed. Elke poging hiertoe stuit helaas nog op grote weerstand. Over de seksuele ervaringen van jonge mensen hebben wij elders in dit boek gesproken en wij hebben gezien dat er in onze maatschappij maar weinig volwassenen zijn die zulke ervaringen stimuleren of zelfs dulden. Gezien deze omstandigheden zal het dan ook nog wel even duren voordat ook aan de praktische kanten van seksuele vorming op jeugdige leeftijd aandacht zal worden besteed.

Toch zou iedereen moeten zien dat een vormingsprogramma zonder praktijkervaring een grote leemte vertoont. Niemand verwacht toch dat leerlingen op een dansschool leren dansen door rustig naar de leraar te zitten luisteren en boeken over dansen te lezen. En ook autorijden leert men niet uit een boekje. Onze seksuele vorming zoals die momenteel is en gepropageerd wordt, heeft dan ook te kampen met restricties, zoals men bij niet één andere vorming aantreft. Ook al krijgen de leerlingen alle informatie, nooit mogen zij het geleerde in praktijk brengen. Zij kunnen niet laten zien wat zij kunnen in feitelijke situaties, met echte partners, hun eigen indrukken opdoen en verwerken, of van hun fouten leren. Deze merkwaardige restricties geven alle officiële pogingen tot seksuele vorming iets vreemds, iets onwezenlijks, en ondermijnen de geloofwaardigheid van zelfs de beste docent.

Buiten de lessen om zijn veel jongeren natuurlijk wel seksueel actief en proberen zij wat praktijkervaring op te doen. Maar omdat zij dat zonder toestemming moeten doen, zijn hun ervaringen niet altijd zo prettig, positief of instructief als wel zou kunnen. Bovendien is hun partner vaak van dezelfde leeftijd en daarom al even onervaren en onzeker. In veel culturen, vroeger zowel als huidige, was men van mening dat jongens en meisjes in de puberteit door oudere, ervaren partners seksueel moesten worden ingewijd. In de meeste Europese landen en in Amerika denkt men echter nog altijd bijzonder negatief over seksueel contact tussen tieners en volwassenen. (Zie ‘Aangepast gedrag en afwijkend gedrag, wettig - onwettig’).

Bij het verlaten van de middelbare school hebben veel jongeren wel enige seksuele praktijkervaring, hoe onbevredigend ook. Voor informatie en praktische hulp kunnen Nederlandse jongeren gebruik maken van de mogelijkheden die bijvoorbeeld de Rutgershuizen bieden. Vrijwel elke grote plaats heeft een eigen consultatiebureau en iedereen kan er terecht.

Een andere bron van seksuele vorming voor volwassenen en kinderen zijn de massamedia. Bepaalde op sex gerichte tijdschriften hebben er veel toe bijgedragen om het publiek op het gebied van seksuele technieken, erotische kunst, juridische en filosofische kwesties die met seksualiteit samenhangen en de geschiedenis van seksuele gebruiken, te informeren. Die tijdschriften werden vaak ‘obsceen’ of ‘pornografisch’ genoemd, maar wij moeten eerlijk toegeven dat zij soms in eenvoudige taal goede seksuele informatie geven. In vele gevallen voorzien zij in een leemte die de ‘nettere’ publika- ties niet kunnen vullen. Voor sommige ‘pornografische’ films geldt hetzelfde. Veel films zijn ongetwijfeld ronduit slecht te noemen, maar er zijn ook hele duidelijke ‘harde porno’ films waar een verlegen of onervaren publiek veel van kan leren.

Terecht wordt echter weleens opgemerkt dat in een groot deel van onze moderne ‘pornografie’ een zeer onrealistisch beeld van de menselijke seksualiteit wordt gegeven en daarom voor de naïeve lezer of kijker misleidend is. Soms wordt dat gevaar zo ernstig geacht dat het materiaal in kwestie gecensureerd of verboden wordt. Laten wij echter nooit vergeten dat de verkeerde informatie die eeuwen achtereen in medische en psychiatrische handboeken, encyclopedieën, handboeken voor gehuwden, politieleerboeken, katechismussen, herderlijke schrijvens en vrome lectuur geboden is, nog veel meer kwaad heeft gedaan. Zelfs nu nog worden er in sommige landen aan de kerkdeur miljoenen stuks van bepaalde kerkelijke brochures verkocht waarin gevaarlijke misvattingen over seksualiteit te vinden zijn. Sommige van die boekjes zijn voor nog niet gevormde jonge mensen in hoge mate schadelijk. Bovendien zetten zij vaak aan tot vooroordelen en seksuele onverdraagzaamheid. Daarmee vergeleken is de meeste ‘pornografie’ betrekkelijk onschuldig.

Censuur is nog nooit een oplossing geweest. In een uit vele groeperingen opgebouwde samenleving als de onze, is de ‘beste’ seksuele kennis alleen door middel van onbelemmerd onderzoek in alle richtingen te vinden, en moeten de ‘juiste’ seksuele normen voortkomen uit een brede algemene discussie waarin alle meningen aan bod kunnen komen.

In grotere lijnen wordt hiermee al de situatie weergegeven zoals die momenteel is en in de toekomst waarschijnlijk wel zal blijven. Laten wij daarom hopen dat er ooit een tijd komt dat ‘sex’ geen zaak meer is waar we om gaan lachen of waar we bang voor zijn, en dat het opnieuw een normaal aspect van het menselijk leven wordt, waar niet te veel maar ook niet te weinig aandacht aan wordt besteed. Evenals vroeger, in minder repressieve tijden, zal seksuele vorming dan weer een gewoon onderdeel zijn van iemands algehele vorming.

[Sex Atlas] [Inhoud] [Wrd. voor. - bewerkers] [Inleiding] [I - Het mensel. lichaam] [II - Seksueel gedrag] [III - Seks. en maatsch.] [De sociale rol] [Aangepast - afwijkend] [Huwelijk en gezin] [De onderdrukten] [De 'seksuele revolutie'] [Seksueel slang] [Instanties en groepen] [Literatuurlijst]