De vrouwenemancipatie

De vrouwenemancipatie

Emancipatie kan gekenschetst worden als een proces waarbij achterstanden van groepen of personen worden opgeheven, overigens meestal door vooral hun eigen toedoen. De emancipatie van vrouwen als bevolkingscategorie betekent dan hun bevrijding van economische, godsdienstige, seksuele, en wettelijke onderdrukking. Er is een belangrijk onderscheid tussen deze emancipatie-‘strijd’ en bijvoorbeeld de klassenstrijd of de poging van negers om gelijkheid te krijgen. Arbeiders en negers leiden hun persoonlijke leven doorgaans binnen de onderdrukte groep en zij kunnen zich ook gemakkelijker als groep opstellen ten opzichte van de bezittende klasse, respectievelijk de blanken. Vrouwen leven veelal met één man samen met wie ze zich emotioneel verbonden voelen. Ten opzichte van deze man én ten opzichte van de bevolkingscategorie die hij vertegenwoordigt, zouden de eisen gesteld moeten worden

Deze bijzondere positie van de twee ‘tegenover elkaar’ staande bevolkingscategorieën maakt dat enerzijds het persoonlijke, met name ook de seksuele banden voor heteroseksuelen, en anderzijds de maatschappelijke structuren elkaar sterk beïnvloeden. De seksuele relatie tussen één man en één vrouw is een persoonlijk gebeuren, maar het is wel zeker dat over de gehele linie beschouwd maatschappelijke posities zich op dit individuele vlak uitwerken. Als van mannen in de samenleving een actieve rol en rationeel gedrag verlangd wordt en van vrouwen een passieve rol en gevoelsmatig gedrag, kan niet verwacht worden dat in bed twee gelijkwaardige mensen elkaar treffen. Als mannen in de samenleving meer rechten en macht hebben dan vrouwen, uit zich dat ook in het vrijen. De uitzonderingen, die overigens het stempel deviant kunnen verwachten, doen geen afbreuk aan deze wisselwerking. De socialisering tot man en tot vrouw is een ingrijpende socialisering voor alle facetten van het leven.

Steeds zijn er vrouwen en mannen geweest, die de zwakke maatschappelijke positie van de vrouw aan de orde stelden. Soms werd deze alleen maar verklaard, maar soms ook werd heftig verzet aangetekend. De vroege feministes vonden, als de hedendaagse, bepaald niet steeds lof en waardering op hun weg. Maar veranderingen wisten zij en hun mannelijke medestanders wel te bewerkstelligen.

De woorden feminisme en vrouwenemancipatie worden meestal niet strikt van elkaar onderscheiden gebruikt. Beide verwijzen ze naar de poging de rechten van de vrouw uit te breiden en in het algemeen naar de vrouwenbeweging. In de volksmond hebben ze wel een bijklank gekregen. Bij feminisme wordt gedacht aan het meer militante, radicale deel van de beweging. Het feminisme van het afgelopen decennium wordt daarbij nog gekenmerkt door de eis dat traditioneel aan vrouwen toegeschreven eigenschappen een hogere waardering krijgen in de samenleving (voor vrouwen én mannen) en zeker niet verloren gaan bij de strijd om gelijke rechten.

In de hiernavolgende paragrafen zal verder worden ingegaan op de ontwikkelingen in de vrouwenbeweging en op de positie van de vrouw binnen verschillende sectoren van de westerse samenleving. De onderwerpen abortus en verkrachting krijgen extra aandacht, omdat ze in zekere zin als een bindmiddel in de hedendaagse pluriforme vrouwenbeweging gezien kunnen worden.

Ontwikkelingen in het verleden

In maatschappijen waarin de godsdienst een centrale plaats inneemt, is het begrijpelijk dat ook de positie van de vrouw in hoge mate door de godsdienst wordt bepaald. In de loop der tijden kunnen we in deze positie van vrouwen een slingerbeweging onderkennen van minder of meer gunstig. Zo werd de minderwaardige positie van vrouwen in joodse gemeenten doorbroken door het revolutionaire optreden van Jezus. De joden dankten God dat ze geen vrouw waren, maar Jezus zei: ‘Gij zijt allen kinderen Gods’. In de vroege christengemeenten in de eerste eeuwen van onze jaartelling hadden vrouwen dan ook een relatief gunstige positie. Ze konden onder andere officiële kerkelijke ambten bekleden.

In het algemeen maatschappelijk denken bleef de man evenwel de machthebber en de sterkere. Ook was er een geringschatting van de seksualiteit, waarbij het begrip onreinheid een grote rol speelde. Vanuit het Oude Testament werden alle verrichtingen van de mens die in verband staan met het seksuele leven, zoals geslachtsverkeer, zaadlozing, menstruatie, geboorte, als onrein bestempeld. Wilden vrouwen nog enige invloed op het maatschappelijk vlak verkrijgen, dan was het klooster daarvoor de aangewezen weg. In de 3e tot en met de 5e eeuw werden belangrijke veranderingen in de kerk doorgevoerd, die de vrouw bijna geheel deed verdwijnen uit het kerkelijk ambt. Tot deze veranderingen zijn de invoering van de hiërarchische structuur in de kerk en de sacralisering van het ambt te rekenen. De maatschappelijk lage positie van vrouwen en de haar toebedachte onreinheid sloten haar uit van de officiële ambten en het openbare kerkelijke leven. In de rooms-katholieke kerk wordt de vrouw ook tegenwoordig nog geweerd bij de ambten; in pastorale raden, als pastorale werkers en in de zielzorg kunnen zij wel werkzaam zijn.

VORSTINNEN
De geschiedenis van Europa heeft verscheidene bijzondere vrouwen als staatshoofd gekend wier prestaties gunstig afsteken bij die van hun mannelijke collega’s.
(Links) Elizabeth I (1533- 1603) Koningin van Engeland (Midden) Maria Theresa (1717-1780) Aartshertogin van Oostenrijk, koningin van Hongarije en Bohemen, keizerin van het Heilige Roomse Rijk.
(Rechts) Catharina II de Grote (1729-1796) Keizerin van Rusland.

De middeleeuwen (± 500 - 1500) worden gekenmerkt door een centrale plaats van de rooms-ka- tholieke kerk en daaraan gekoppeld een relatief ongunstige positie van de vrouw. Er zijn wel pogingen geweest hierin verandering te brengen, er zijn ook groeperingen die de vrouw op een voetstuk plaatsten zoals de troubadours in de 12e eeuw. Ook al was men aanhanger van het rooms-katholieke geloof, toch liep men bij dergelijke pogingen grote kans als ketter beschouwd en verbrand te worden. De rechteloze positie van vrouwen komt extreem tot uiting in de berucht geworden heksenvervolging. Het neemt niet weg dat er ook in de middeleeuwen wel enkele politiek invloedrijke vrouwen geweest zijn.

De middeleeuwen worden ook gekenmerkt door de acceptatie van het door God gegeven lot en door de gerichtheid op het hiernamaals. In deze geesteshouding komt tijdens de renaissance (rond de 15e eeuw) verandering, hetgeen direct een weerslag heeft op de positie van vrouwen. Deze herontdekking van de schoonheid van het leven zelf en van de mogelijkheden van de mens verandering in zijn of haar lot te brengen, komt van een maatschappelijke elite van kunstenaars en wetenschapsmensen. De renaissance kende dan ook meer machtige vrouwen dan in de gehele periode ervoor: Diane de Poitiers, Margaretha van Valois, Catharina de Medici, Elizabeth I van Engeland. Sommige adellijke' vrouwen werden beroemd als schrijfster of geleerde, bijvoorbeeld Margaret Roper, de dochter van Thomas More. De intellectuele zelfstandigheid van vrouwen nam soms zulke vormen aan, dat het menig man ging beangstigen. In boeken en pamfletten trokken zij fel van leer. De Schotse kerkhervormer John Knox riep bijvoorbeeld uit, in zijn First Blast of the Trumpet Against the Monstrous Regiment of Women (1558): ‘Het is de natuur onwelgevallig en een belediging van God om een vrouw een positie te geven waarin zij de scepter zwaait, de macht en heerschappij voert over een rijk, een natie, of een stad ... De vrouw in haar volmaakste vorm is geschapen om de man te dienen en te gehoorzamen, niet om hem te overheersen en te bevelen.’ Dit natuurwetargument zou in de komende eeuwen nog vele malen worden gebruikt, niet alleen tegen vrouwelijke vorsten, maar ook tegen andere vrouwen met hoge aspiraties.

Er waren echter ook mannen die voor de rechten van de vrouw opkwamen. Robert Vaugham bijvoorbeeld, veroordeelde scherp de dubbele moraal in zijn: Dialogue in Defense of Women, Against Malicious Detractors (1542). Ook enkele vrouwen gingen in het offensief, bijvoorbeeld in het pamflet Haec Vir, Or the Womanish Man (1620), waarin werd gesteld: ‘Wij zijn even vrijgeboren als mannen, hebben een gelijke vrije keus en een gelijke vrije geest, wij zijn uit gelijke delen gevormd en mogen met gelijke vrijheid voordeel trekken uit onze scheppingen.’ Gelijke behandeling van man en vrouw werd geëist en de onderdrukking van de vrouw werd vergeleken met slavernij.

De hervorming of reformatie is een beweging van de kerk in de 16e eeuw, waarbij de centrale positie van de rooms-katholieke kerk werd aangevallen. Luther en Calvijn brachten hun nieuwe ideeën, die echter voor de vrouw weinig nieuws inhielden. De ondergeschikte positie van vrouwen werd erdoor verstevigd en zo mogelijk ontdaan van de relatief gunstige werking die van de renaissance was uitgegaan. De vrouw werd in de eerste plaats bestemd om moeder en huishoudster te zijn en de man te gehoorzamen. Ook de contra-reformatie, een poging van de roomskatholieke kerk de verloren gegane monopoliepositie terug te winnen, leverde geen lichtpuntje op ten aanzien van de positie die vrouwen werd toegedacht in het maatschappelijk leven.

In de erna volgende eeuwen schitterden nog wel enkele vrouwen als geleerde of schrijfster, onder meer de Zweedse koningin Christina en de Franse respectievelijk Engelse schrijfsters Madame de la Fayette en Aphra Behn. De pogingen van vrouwen ‘met de hoge cultuur mee te doen’ werden beslist niet door ieder gewaardeerd, wat onder andere blijkt uit de blijspelen van Molière Les Précieuses Ridiculesen Les Femmes Savantes, waarin met deze pogingen flink de spot wordt gedreven.

DE EERSTE FEMINISTEN
De strijd van de vrouw om gelijk berechtiging van mannen en vrouwen, een doel dat ook nu nog niet helemaal is bereikt, is al zeer lang aan de gang. Hierboven de portretten van beroemde feministen uit het verleden. Links Abigail Adams (1744- 1818) De vrouw van John Adams, de tweede Amerikaanse president. (Midden) Mary Wollstonecraft (1759-1797) Engels feministisch schrijfster. (Rechts) Dolle Mina’sverzamelen zich bij het monument van Wilhelmina Drucker, na afloop van een demonstratie in Amsterdam.

Hoewel groot vrouwelijk intellect wel een enkele maal werd erkend, werden aan vrouwen totaal geen politieke rechten toegekend. Integendeel, in de tijd dat men ‘de natuur’ ging verheerlijken, werd het zelfs ongepast gevonden dat vrouwen een intellectuele opleiding kregen. Jean-Jacques Rousseau beweerde in zijn Emile (1762), een boek dat maatschappelijk zeer veel invloed had: ‘Hetgeen een vrouw leert, moet altijd verband houden met de man. Ons te behagen en ons van dienst te zijn, te maken dat wij hen beminnen en achting voor hen hebben, ons op te voeden als wij jong zijn; ons van advies te dienen, te troosten, ons leven te vergemakkelijken en te veraangenamen. Dat zijn te allen tijde de taken van de vrouw, en dat is ook wat zij in haar jeugd dient te leren.’ Rousseau stelde dat de vrouw behagen schept in kinderen baren. Het moederschap was haar enige roeping en beroep. Daarmee wilde hij ook het gebruik om kinderen buitenshuis te laten opvoeden, hetgeen in gegoede families voorkwam, als ondeugdelijk bestempelen. Lange tijd bleef dit de geaccepteerde visie.

Toen in 1789 de Franse revolutie begon, werden enkele pogingen gedaan om voor de vrouw tot gelijke rechten en gelijk onderwijs te komen, met name door de Marquis de Condorcet in zijn verhandeling: De Toelating van de Vrouw tot Volledig Burgerschap (1790). Condorcet werd echter zelf het slachtoffer van het revolutionaire ‘schrikbewind’ en zijn voorstel werd, samen met andere, snel verworpen. In 1793 verbood de Nationale Vergadering alle vrouwenclubs, sociëteiten en ‘salons’, en ontzegde vrouwen alle politieke rechten. Inmiddels had Talleyrand het onderwijsbeleid voor de nieuwe regering bepaald, waarin werd gesteld dat meisjes tot acht jaar naar school mochten, daarna moesten ze thuisgehouden worden.

De Engelse schrijfster Mary Wollstonecraft, die de Franse revolutie van nabij had meegemaakt en die zowel voor Rousseau als Talleyrand veel bewondering had, kwam desondanks tegen deze opstelling in protest. In haar Vindication of the Rights of Women(1792) verzette zij zich tegen beide auteurs. In haar reactie op Rousseau zei zij: ‘De vrouw is niet alleen geschapen om de man tot troost te zijn ... Op deze dwaling omtrent onze sekse is het totaal onjuiste systeem gebaseerd dat aan de vrouw iedere waardigheid ontneemt.’ Zij eiste voor meisjes hetzelfde onderwijs als voor jongens, om aan de onderdrukking van de vrouw een einde te kunnen maken. Het feit dat ter verdediging van het beleid van onderdrukking de ‘natuur’ erbij werd gehaald, kon haar niet overtuigen. Rousseau was met de volgende ‘objectieve’ waarneming gekomen: ‘Jongens zijn sportief, luidruchtig en actief: zij houden ervan om naar de top te snellen, om de trom te slaan, met hun karretje rond te zeulen; meisjes daarentegen zijn dol op dingen om mee te pronken - op snuisterijen, spiegels en poppen.’ Wollstonecraft gaf hierop ten antwoord: ‘Meisjes worden gedwongen om stil te zitten en met snuisterijen te spelen. Wie kan zeggen of zij daarvan houden of niet?’ Zij was van oordeel dat het verschil in gedrag tussen mannen en vrouwen voortkwam uit een onnatuurlijk, door de maatschappij gecreëerd onderscheid. Haar eis om afschaffing van dat onderscheid hield onder andere in dat vrouwen alle beroepen zouden gaan uitoefenen en dat vrouwen actief aan de politiek zouden gaan deelnemen.

De 18e eeuw is een fase in de cultuurgeschiedenis die als de verlichting wordt aangeduid. Kenmerk is een op verstandelijk inzicht gebaseerde houding. Er bestaat een optimistisch geloof in de rede, metafysische bindingen dienen losgelaten te worden. We zien in deze tijd een begin van emancipatie van achtergestelde groepen. Protesten tegen de positie van de vrouw waren in Nederland te horen van Anne Maria Schürman in de 17e en Belle van Zuylen in de 18e eeuw. Nog steeds worden de bewegingen gedragen door een elite. Het overgrote deel van de bevolking leeft in geïsoleerde plattelandsgemeenschappen. De kerk had een grote invloed op het dagelijkse leven. De strijd om het bestaan was zwaar en mannen en vrouwen moesten hard werken in het eigen agrarische bedrijf om die strijd niet definitief te verliezen.

Met de komst van industrieën in de 19e eeuw, in Nederland later dan elders, veranderde het sociale klimaat. Er kwam een burgerklasse op, waarvan de ‘beschaafde’ vrouwen tot nietsdoen werden veroordeeld. De arbeidersvrouwen moesten harde en slecht betaalde arbeid verrichten, omdat het inkomen van de man onder het bestaansminimum lag. Dit onderscheid tussen arbeidersvrouwen en burgervrouwen zou later in de emancipatiebewegingen tot grote onderlinge problemen leiden. In arbeiderskringen werd ervoor gevochten vrouw en kinderen te beschermen door ze uit te sluiten van bepaalde arbeidssoorten. Het ideaal was dat de vrouwen thuis konden blijven voor de kinderen en het huishouden. De burgervrouwen streden voor gelijkheid, ook ten aanzien van beroepsuitoefening.


 


VROUWEN IN DE WETENSCHAP
Lange tijd konden uitsluitend mannen aan het hoger onderwijs deelnemen en wetenschappelijk onderzoek doen. Maar toen zij eenmaal de gelegenheid kregen, kwamen er ook vrouwen die op wetenschappelijk gebied uitblonken. Hierboven de portretten van drie vrouwen die op wetenschappelijk gebied een belangrijke bijdrage hebben geleverd.
(Links) Caroline Herschel (1750-1848) Duits/Engelse a- stronoom (Midden) Maria Mitchell (1818-1889) Amerikaans a- stronoom, hoogleraar aan Vassar College (Rechts) Marie Curie (1867- 1934) Frans/Poolse pionier op het gebied van de moderne natuurwetenschappen. Winnares van twee Nobelprijzen (1903 en 1911)

De grote feministische golf in de 19e eeuw begon min of meer met de Woman’s Rights Convention in Seneca Falls, New York (1848). In de strijd om de afschaffing van de slavernij waren een aantal vrouwen, waaronder Elizabeth Cady Stanton, de onvrije positie van de vrouw sterker gaan beseffen. De gehuwde vrouw werd wettelijk overheerst door haar echtgenoot, was afhankelijk van hem. Er waren strenge sociale regels voor vrouwen en de seksuele dubbele moraal was alom geaccepteerd. De invloeden van het Victoriaanse tijdperk waren duidelijk voelbaar. Er lag een sterke nadruk op kuisheid en maagdelijkheid van ‘beschaafde’ vrouwen, waarmee dergelijke vrouwen er wel meer voor gevrijwaard bleven als lustobject benaderd te worden. Tot deze tijd hadden vrouwen geen politieke rechten en geen stemrecht. De Woman’s Rights Convention nam onder andere de verklaring aan, dat mannen en vrouwen gelijk zijn en door hun schepper begiftigd met gelijke, onvervreemdbare rechten. Er kwamen resoluties, waarin gevraagd werd om hervormingen op wettelijk terrein, ten aanzien van het onderwijs en om het einde van de dubbele moraal. De vrouwen concludeerden: ‘De geschiedenis van de mensheid is een geschiedenis van herhaalde beledigingen en aanmatigingen van de kant van de man ten opzichte van de vrouw, met als direct doel de vestiging van een absolute tirannie over haar.’ Men legde er tenslotte de nadruk op, dat het de plicht van vrouwerj was om zich te verzekeren van het onschendbare recht om te stemmen.

De eisen van de vrouw werden direct aangevallen en belachelijk gemaakt door vooral mannelijke journalisten en officiële geestelijken. Slechts weinige mannen juichten de ideeën van de feministes toe.

In de tweede helft van de 19e eeuw komen er in Amerika en West-Europa meer pogingen om de bestaande positie van de vrouw te verbeteren. De strijd werd toegespitst op het verkrijgen van kiesrecht, maar ook wordt er gestreden voor vakopleiding voor vrouwen. In België was Isabelle Gatti een van de vroege voorvechtsters van de vrouwenbeweging. In de tweede helft van de 19e eeuw werd in dit land de vrouwenstrijd gekoppeld aan de arbeidersbeweging. Er kwamen vrouwelijke vakbonden, beurzen voor vrouwen. In deze periode betreden vrouwen voor het eerst de universiteit. De eerste vrouwelijke arts van Amerika was Elizabeth Fry, in Nederland begon Aletta Jacobs als eerste vrouw in 1871 de artsenstudie. In België werd in 1880 de eerste vrouw aan de universiteit ingeschreven. Vrouwen riepen met hun pogingen de positie van de vrouw te verbeteren vaak groot verzet op, niet alleen bij mannen, maar juist ook bij hun seksegenoten. Zo heeft de Nederlandse Mina Kru- seman in de tweede helft van de 19e eeuw heel duidelijk gezegd, wat latere vrouwenbewegingen zich ten doel gingen stellen. Ze vond weinig bijval in haar thema over de volstrekte rechteloosheid van de vrouw. Met anderen als Betsy Perk, die met de vereniging Arbeid Adelt tot doel had de arbeidszin onder vrouwen te vergroten, was ze te vroeg. Ze eisten zaken waar vrouwen nog niet aan toe waren. Als hoogste taak van de vrouw gold de man een hulp te zijn.

In Europa en Amerika werden enkele belangrijke beschouwingen geschreven over de positie van vrouwen. Zeer bekend werd het grote feministische manifest On the Subjection of Women (1869) van de vooraanstaande Engelse denker John Stuart Mill. Hij schreef het werk na de dood van zijn vrouw, die zijn inspiratiebron was geweest en die in zekere zin als tweede auteur ervan moet worden beschouwd. Mill, die gelijke onderwijskansen voor man en vrouw niet voldoende achtte, eiste het vrouwenkiesrecht en richtte, samen met enkele anderen, het eerste suffragettegenootschap op. In Amerika schreef Charlotte Perkins Gilman een indringende analyse over de onderdrukking van vrouwen in haar Women and Economics (1898). In dit veel gelezen boek eiste zij economische vrijheid voor vrouwen als de sleutel tot politieke vrijheid. Zij bekritiseerde de bestaande familie- en gezinsstructuur.

De strijd vanuit de vrouwenbewegingen wordt steeds meer gericht op het verkrijgen van kiesrecht. In Nederland werd in 1894 op initiatief van Wilhel- mina Drucker de Vereniging van Vrouwenkiesrecht opgericht. Tot 1917 was deze vereniging actief, in dat jaar werd het kiesrecht voor vrouwen geaccepteerd in Nederland. In datzelfde jaar vond de invoering van het vrouwenkiesrecht ook plaats in de Sovjet-Unie. In Duitsland, Zweden en de Verenigde Staten vond het plaats rond 1920 en in België en Frankrijk pas na de Tweede Wereldoorlog.

Het verkrijgen van het kiesrecht werd voor velen een teleurstelling. De stemuitslagen in 1918 veranderden in Nederland maar weinig aan de politieke verhoudingen en de kiezers hadden nauwelijks de lust getoond vrouwen in het parlement te brengen. Eén SDAP-vrouw, Suze Groeneweg, kwam in het parlement, en niet door voorkeurstemmen. Het grootste aantal voorkeurstemmen had Aletta Jacobs gekregen. In het algemeen gold dat de seksuele discriminatie van vrouwen doorging. De politieke invloed van de strijdvaardige vrouwen verminderde vooral ook door de onderlinge strijd tussen degenen die de positie van arbeidersvrouwen centraal stelden en degenen die uitgingen van de positie van burgervrouwen. In 1923 werd in Amerika het Equal Rights Amendment in het Congres geïntroduceerd: gelijke rechten voor man en vrouw. Heftige discussies riep dit op, want daarmee zouden de beschermende maatregelen ten opzichte van vrouwen komen te vervallen.

Vele arbeidersvrouwen waren in het begin van deze eeuw solidair in de strijd met de mannen, waarbij gezocht werd naar vermindering van verwaarlozing van kinderen door de vrouw thuis te houden. De SDAP eiste een verbod op arbeid voor vrouwen en kinderen. Enkele decennia later gingen er tijdens de economische crisis weer stemmen op tegen vrouwenarbeid; vrouwen vormden een concurrentie voor de mannen. Er waren wel enkele actiegroepen in de jaren dertig om de rechten van vrouwen te verdedigen. Hun ideeën klonken nauwelijks door. In Nederland werd in 1931 nog wel de Vereniging voor Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en gelijk Staatsburgerschap opgericht. Het was een fusering van een aantal bestaande verenigingen, onder andere die voor kiesrecht gestreden hadden. Dejaren dertig en begin veertig kunnen beschouwd worden als een periode die overheerst werd door de grote problemen van crisis en oorlog. Een periode ook waarin de romantisering met eraan gekoppeld de ‘vervrouwelijking’ van de vrouw als belangrijke waarde grote bevolkingsgroepen bereikte.

Vrouwenbewegingen na de Tweede Wereldoorlog

In de oorlog hadden vele vrouwen het werk van mannen overgenomen. Zowel het gewone werk als het verzetswerk. Opmerkelijk is dat dit geen effect had op de situatie na de oorlog. Het recht op betaalde arbeid door de vrouw wordt weer bedreigd. In de periode 1950 tot 1965 wordt de vrouw volstrekt teruggedrongen in de huiselijke rol. De traditionele vrouwenverenigingen, zoals de Nederlandse Vereniging voor Huisvrouwen, de Nederlandse Bond voor Plattelandsvrouwen en de christelijke vrouwenverenigingen versterken deze rol door zich te richten op rolbevestigende activiteiten. Daarmee volgden deze verenigingen de tendens van de tijd, hetgeen ze enkele decennia later ook zouden gaan doen. (Daardoor zijn deze traditionele verenigingen in de huidige tijd meer met emanci- patiezaken bezig dan menigeen vermoedt). Het gezin is heilig in de periode 1950 - 1965 en het verschijnsel inwonend personeel komt nog maar weinig voor. In onze samenleving is men bezig de rust te hervinden.

Was er dan niets dat deed herinneren aan een vrouwenprobleem? Zeker wel, want het was in de jaren veertig dat Simone de Beauvoir met haar boek La deuxième sexe kwam. Zij analyseerde fundamenteel en zeer helder de geschiedenis en de gevolgen van de onderworpenheid van vrouwen in de westerse cultuur. Dit boek zou pas zo’n twintig jaar na het verschijnen aanslaan, ofschoon de Nederlandse hoogleraar Buitendijk spoedig een befaamd ‘contra-geschrift’, getiteld De Vrouw, deed verschijnen. Hierin verdedigde hij dat het zorgend- koesterende het meest wezenlijke van de vrouwelijke natuur is. Dit is de tijd waarin de verbeterde huishoudelijke apparatuur, de gemiddeld afgenomen gezinsgrootte onder andere door de komst van betrouwbare anticonceptie, en het relatief jong uit huis gaan van de kinderen de taak van de huisvrouw aanmerkelijk verlicht had.

In 1963 kwam het boek van Betty Friedan The Feminine Mystiqueuit. Zij uitte daarin haar kritiek op de stereotiepe rol van de Amerikaanse huisvrouw. In datzelfde jaar komt er in Amerika een presidentiële commissie, die met aanbevelingen moet komen om de status van de vrouw te verbeteren. Deze ontwikkelingen leidden ertoe dat in 1966 de ‘National Organization for Women (NOW)’ wordt gesticht, waarmee het begin van een nieuwe emancipatiegolf wordt ingeluid. De strijd om gelijke rechten laait weer op en ook zaken als het recht op abortus komen aan bod. De gevoeligheid voor dergelijke onderwerpen blijkt onder vrouwen te zijn vergroot. De beweging wordt met de jaren breder dan ooit. Meer vrouwen voelen zich aangesproken en gaan op sterk uiteenlopende terreinen activiteiten ontplooien.

Onderwijs, beroep en economische onafhankelijkheid zijn zowel vroeger als in deze tijd belangrijke onderwerpen. Terwijl men zich in vroeger tijden daarnaast als doel stelde het kiesrecht te veroveren, worden in de afgelopen vijftien jaren de prioriteiten gelegd bij de zelfbeschikking over het eigen lichaam en in toenemende mate ook bij de verdeling van taken en verantwoordelijkheden ten opzichte van huishouding en kinderen opvangen. Politieke en juridische gelijkheid acht men niet meer voldoende om werkelijke gelijkheid tussen de geslachten te creëren. Er moet gestreefd worden naar opheffing van gedragspatronen die de achterstelling van vrouwen bestendigen.


Drs. Joke Kool-Smit.

In Nederland startte de vernieuwde vrouwenbeweging ongeveer in 1967. In dat jaar verscheen de beschouwing van Joke Smit over de dubbele werkbelasting van vrouwen die een baan hadden. Een jaar eerder was de feministische beweging in België begonnen met het ‘Aktiekomitée Gelijk loon voor gelijk werk’ naar aanleiding van de staking van de arbeidsters FN Herstal. In beide landen breidden de groepen zich uit. Zo werd in België in 1970 een radicaal feministische groep opgericht ‘Marie Mineur’ en in 1971 ‘Front de la Libération de la Femme’. Deze groepen gaan ervan uit dat de seksuele en culturele bevrijding van de vrouw alleen te verwezenlijken is door totale revolutie en de ondergang van het kapitalisme en patriarchaat. In 1972 komt er de Verenigde Feministische Partij (Parti Féministe Unifié), die met name ijvert voor politieke vertegenwoordiging van vrouwen. De Franstalige beweging in België is meer revolutionair-anarchistisch en bestaat vooral uit kleine radicale groepen. De Nederlandstalige beweging is pluralistischer, daar kent men onder andere de ‘Pluralistische actiegroepen’.

In Nederland kwam vrij snel de oprichting van Man-Vrouw-Maatschappij (MVM), een stroming die naar gelijke rechten voor mannen en vrouwen en naar gelijke ontplooiingskansen streefde. In 1969 werd Dolle Mina opgericht, die haar naam ontleende aan de Nederlandse Wilhelmina Druck- er. Men wilde met ludieke middelen de ongunstige positie van de vrouwen aantonen. Als belangrijkste tegenstelling zag Dolle Mina overigens niet die tussen man en vrouw, maar die tussen de sociale klassen. Ook binnen de vakbonden kwamen steeds meer vrouwengroepen, waarin vooral ook het probleem van de werkloosheid aan de orde kwam. In de rooms-katholieke kerk kwamen groepen die zich actief gingen bezighouden met voorstellen in verband met de vrouw in het priesterambt. In 1970 werd in Brussel de internationale vereniging ‘Femmes et Hommes dans l’Eglise’ opgericht die zich ten doel stelt de rechten van de vrouw in de kerk te verdedigen.

In vele delen van Amerika en Europa worden talloze groepen opgericht, vrouwencentra, klinieken, studieprogramma’s. Onderzoek komt op gang. In Nederland krijgen bekendheid de Blijf- van-mijn-lijf huizen, Vrouwen-tegen-verkrachting groepen, Wij Vrouwen Eisen een vrije abortus (baas in eigen buik), Stichting Ombudsvrouw, telefonische hulpdiensten, het tijdschrift Opzij. Nieuw in deze beweging is ook het verschijnsel praatgroepen, naar het voorbeeld van de Amerikaanse cons- ciousness-raising groups. Deze groepen bestaan uit acht á tien vrouwen, die door uitwisselen en analyseren van persoonlijke ervaringen bewustwording willen bevorderen en het verband willen aantonen tussen individuele problemen en de maatschappelijke positie van vrouwen. In 1975, door de Verenigde Naties uitgeroepen als het Jaar van de Vrouw, gingen regeringen zich meer met de problematiek bemoeien. Er kwamen adviesinstanties, in Nederland de Emanicpatie Kommisie (EK), die de ideeën moesten vertalen naar het wettelijke niveau. Later kwam er een staatssecretaris Emancipatie Zaken met een eigen directie, die de werkzaamheden coördineert. Men is bezig met beleidvoering, met discussies en theorievorming in feministische groepen met een pluralistische basis én er is aandacht voor concrete hulp aan vrouwen in nood door bijvoorbeeld mishandeling en verkrachting. Al deze activiteiten leidden niet tot een unaniem hoge waardering voor de beweging onder de bevolking. Een onderzoek, verricht in de negen EEG- landen in 1977, toont dat aan. Een op de drie Nederlandse mannen en één op de vier Belgische mannen van 15 jaar en ouder dachten tamelijk of zeer ongunstig over de feministische beweging. Bijna de helft van de mannen gaven op er tamelijk gunstig over te denken, slechts weinigen vulden de antwoordmogelijkheid ‘zeer gunstig’ in. Bij de vrouwen was het oordeel over de gehele linie iets positiever, maar de verschillen waren niet groot. Met de hiervoorgaande opsomming van activiteiten is volstrekt geen volledigheid bereikt. Een overzicht van wat er allemaal vanuit de feministische beweging gebeurt, is niet te geven in dit bestek. Globaal vallen er in de onderliggende denkbeelden vier hoofdstromingen te onderkennen. Uiteraard levert dan de genoemde pluriformiteit vele mengvormen op. Een eerste stroming is de algemene richting die gelijke rechten voor mannen en vrouwen opeist. Men streeft naar een situatie waarin de posities niet afhankelijk zijn van het geslacht. Een tweede stroming wil, behalve deze gelijke rechten, er zorg voor dragen dat de traditioneel aan vrouwen toegekende waarden niet verloren gaan. Aandacht en zorg voor anderen, uiten van emoties en gevoel moeten zowel voor mannen als voor vrouwen hoog gewaardeerd worden en verzakelijking en concurrentiezucht zouden tegengegaan dienen te worden. Een derde stroming gaat ervan uit dat de bevrijding van vrouwen alleen te verwezenlijken is in een socialistisch systeem. De strijd voor de vrouw wordt gekoppeld aan de strijd tegen de economische onderdrukking. Een vierde stroming, die door de radicale uitspraken vaak een relatief grote aandacht van kolomschrijvers krijgt, wil zich losmaken van de gehele mannencultuur. Om principiële redenen wordt dan ook voor alleen lesbische relaties gekozen. Al met al is de huidige vrouwenbeweging een andere dan de voorgaande. Naast economische en juridische aspecten worden ook culturele en seksuele naar voren gehaald. Herwaardering van waarden wordt nagestreefd en voor het eerst wordt ernaar gestreefd de positie van de man grondig te wijzigen. De beweging is breder georiënteerd en niet zomaar weer uit het sociale leven weg te denken. Desondanks zijn de resultaten in de vorm van zichtbare veranderingen niet opzienbarend te noemen. In een volgende paragraaf wordt hier verder op in gegaan.

In deze pluriforme beweging is dus wel enige lijn aan te geven. Daarnaast zijn er een aantal onderwerpen die als een soort bindmiddel van de gehele beweging gezien kunnen worden. Deze zijn onder andere abortus en verkrachting. Ze liggen beide op het terrein dat de laatste vijftien jaren zo in het middelpunt van de belangstelling van de vrouwenbeweging kwam: het eigen lijf en de seksuele zelfbeschikking. De relatie tussen seksualiteit en vrouwenemancipatie komt er vanzelfsprekend uit naar voren.

Abortus

Het was vier eeuwen voor Christus dat Hippocrates zijn eed formuleerde dat alle leven in stand diende gehouden te worden. Aan abortus mocht geen medewerking worden verleend. Steeds is er verschillend over gedacht en de centrale vraag was of de vrucht die buiten de moeder geen kans van leven had, al dan niet als een levend wezen beschouwd diende te worden. Onderwijl vond en vindt de abortus provocatus steeds plaats. Internationaal onderzoek leverde de conclusie op dat het mondiaal om 30 miljoen gevallen per jaar gaat, dat betekent dat één op elke drie á vier zwangerschappen vroegtijdig wordt afgebroken. In Nederland worden jaarlijks ongeveer 16.000 vrouwen uit het eigen land behandeld, daarnaast komen vele Duitse vrouwen (60.000 in 1977), maar ook Belgische en Franse naar Nederland voor een behandeling.

De belangrijke eisen van de vrouwenbeweging zijn dat abortus uit het Wetboek van Strafrecht gaat en in het Ziekenfondspakket komt. In 1966 kwam Ch. J. Enschedé met een artikel waarin hij schreef dat de arts die op medische indicatie een zwangerschap afbreekt, niet strafbaar zou moeten zijn. Dit was in Nederland een eerste opening naar een liberalisering. Nadien is de situatie zo veranderd, dat er een goed systeem van hulpverlening kwam, hetgeen mogelijk was door een liberaal vervolgingsbeleid. Er zijn zo’n twintig klinieken door het land verspreid. Maar ook in ziekenhuizen worden vrouwen behandeld. In België ligt de situatie moeilijker, er zijn geen klinieken, maar het gebeurt wel in de ziekenhuizen. In 1969 werd een vereniging opgericht voor Legalisering van de Abortus. In 1973 was er in België het grote abortusschandaal door de aanhouding van een gynaecoloog op beschuldiging van abortus. Er kwam toen een golf van manifestaties los vóór en tegen abortus. De regering stelde een Staatscommissie in voor Ethische Problemen met onder andere als taak te onderzoeken of een wijziging van de wet die abortus verbiedt, gewenst is. Men kon niet tot een eensgezind advies komen.

De pogingen de abortus uit de criminele sfeer te halen en de vrouw de uiteindelijke beslissing te geven, zullen doorgaan. In zekere zin symboliseren ze het streven van vrouwen als volwaardig te worden aangezien en capabel voor zichzelf beslissingen te nemen. Het toestaan van abortus op me- disch-sociale gronden vanuit een overleg tussen de arts en de vrouw en met een bedenktijd van drie tot vijf dagen wordt door een groot deel van de vrouwenbeweging als een onaanvaardbaar compromis beschouwd. En zo werd in 1980 in Nederland een wet aangenomen die opnieuw zal worden aangevallen. In de Verenigde Staten werd in 1973 abortus gelegaliseerd; tot drie maanden beslist de vrouw, erna is overleg verplicht. In China en Japan is abortus (bijna) geheel vrij. De Sovjet-Unie legaliseerde in 1920 abortus, in die tijd werden vele veranderingen doorgevoerd, onder andere het gezin betreffende, vanuit een marxistische optiek. In 1936 werd op deze beslissing teruggekomen (uit bevolkingspolitieke overwegingen).

Verkrachting

Verkrachting is in de vrouwenbeweging, vooral ook in de meer radicale hoek, een belangrijk onderwerp, omdat zij wordt beschouwd als een ‘normale’ zaak in een seksistische maatschappij. Verkrachting ziet men gekoppeld aan objectivatie en onderdrukking van vrouwen. Het vloeit voort uit de socialisering tot agressie bij de man en zwakte bij de vrouw, uit het feit ook dat mannen als superieur en vrouwen als inferieur worden beschouwd. Men gaat ervan uit dat verkrachting zal blijven bestaan tot vrouwen mensen zijn en geen dingen en tot vrouwen zelfstandig worden en zich niet langer afhankelijk maken van mannen. Daarmee wordt de strijd tegen verkrachting gemaakt tot de strijd tegen het seksisme.

... Verkrachting komt maar heel weinig voor ... het gebeurt meestal aan een openbare, stille weg ... de dader is doorgaans een onbekende en bovendien volledig psychopaat... in feite lokken vrouwen het zelf uit, ze willen het meestal wel... Ziehier een aantal vooroordelen over verkrachting die door de vrouwenbeweging hard aangegrepen zijn. Het is nu wel duidelijk dat verkrachting en aanranding veel voorkomen. De kans die een nu 12-jarige Amerikaanse vrouw in de huidige omstandigheden loopt ooit in haar leven aangerand te worden, ligt tussen de 20% en 30%. Bij deze schatting is het seksuele geweld in het huwelijk niet betrokken.


In mei 1976 bezetten verschillende vrouwengroepen de tuin en behandelkamers van de Bloemenhove Kliniek in een poging sluiting van de kliniek te voorkomen.

Het nee zeggen en ja willen van de vrouwen blijkt ook een in hoge mate aanvechtbaar oordeel. Dat vrouwen toegeven is vaker uit angst voor mishandeling. De reactie van vrouwen is er vaak een van angst, gelatenheid en frustratie. In 1975 kwam in Amsterdam het eerste opvangcentrum voor slachtoffers van verkrachting. Vrouwen blijken het beslist niet leuk te vinden.

Dan is er nog de mythe van de onbekende psychopaat als de meest voorkomende verkrachter. Vele verkrachtingen en aanrandingen vinden binnenshuis plaats door de echtgenoot of andere bekenden. Dit zijn niet steeds sterk gewelddadige vormen. De opstelling van de vrouw, zoals niet nee durven zeggen of van het gezeur af willen zijn, draagt ertoe bij dat ook mildere vormen veel plaatsvinden.

De Nederlandse wet zegt dat hij die door geweld of bedreiging met geweld een vrouw dwingt met hem buiten de echt vleselijke gemeenschap te hebben als schuldig aan verkrachting wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren. Deze wet is beter dan de wetten in menige Amerikaanse staat, waarin geëist wordt dat de vrouw zich verzet heeft en dat het bewijs geleverd kan worden van onbesproken gedrag op seksueel gebied van het vrouwelijke slachtoffer. Overigens wil men in Nederland ook verkrachting in het huwelijk erin betrekken en bovendien zou onder geweld meer verstaan moeten worden dan alleen fysiek geweld.

Met abortus en met verkrachting als ideologische onderwerpen heeft de vrouwenbeweging het gemakkelijker dan met verschijnselen als pornografie en prostitutie. Bij abortus gaat het om een eigen beslissing van de vrouw over wat er in haar lichaam gebeurt, bij verkrachting gaat het om iets dat de vrouw niet wil. Als men het liberale ‘ieder-moet- zelf-over-eigen-lijf-en-daden-beslissen’ principe op pornografie en prostitutie toepast, zou men tot de conclusie moeten komen dat, zolang de vrouw niet volstrekt uitgebuit wordt door een souteneur, mensen zelf moeten beslissen over deze zaken. Daar staat tegenover dat beide verschijnselen door vele feministes gezien worden als een duidelijke uitdrukking van de onderdrukking. Pornografie betekent vaak een objectivering van het vrouwenlichaam. Prostitutie versterkt de idee dat mannelijke macht en geld inherent is aan de seksuele toegankelijkheid van vrouwen. Het als object bekeken te worden, gekeurd en nageroepen worden, half-flir- terige, denigrerende opmerkingen worden gezien als een uitdrukking ervan.

De strijd voor een vrije abortus en tegen verkrachting zal zonder meer doorgaan de komende jaren. Het is te hopen dat ten aanzien van pornografie en prostitutie de meningen niet scherp gaan polariseren en dat men door grondig onderzoek, juist ook onder prostituées en mensen die in de pornografie- branche werkzaam zijn, meer zicht op de betekenis van deze verschijnselen zal krijgen.

Maatschappelijke sectoren

In de 19e eeuw verbeterde de positie van de vrouw onder andere omdat haar kansen om onderwijs te volgen groter werden. Er kwam een duidelijke tweeslachtighed in de opvoeding van vrouwen. Ze leerden om in principe op eigen benen te kunnen staan, maar bij een eventueel huwelijk diende de koers volstrekt te worden omgegooid. Vrouwen werden dan geacht zich enkel toe te leggen op de moeder- en de huisvrouwrol.

Hoewel de onderwijskansen van vrouwen verbeterden, zijn ze zeker nog niet gelijk aan die van mannen. Het verschil ligt vooral in de aard van het onderwijs dat gevolgd wordt en minder in de hoeveelheid onderwijs(jaren). Meisjes nemen minder deel aan gekwalificeerd vervolgonderwijs. Wat dat betreft is de situatie in België gunstiger dan in Nederland, waar de situatie de slechtste is van de EG-landen in 1978. Daarbij komt dat de jongens meer verspreid zijn over verschillende onderwijssectoren en de meisjes meer geconcentreerd op enkele terreinen, vooral de dienstverlenende sector. Dit is een van de oorzaken dat de werkloosheid onder vrouwen relatief hoog is. De basis hiervan wordt ook gelegd op de middelbare scholen, waar de meisjes in hun vakkenpakketten vooral talen, aardrijkskunde en geschiedenis kiezen en maar weinig wiskunde, natuurkunde en scheikunde.

De arbeid van vrouwen werd in Nederland aan banden gelegd door de Arbeidswet van 1880. Er kwamen voorschriften tegen het verrichten van zware arbeid en tegen arbeid die de gezondheid schaadt. In België kwam er in 1889 een dergelijke wet. Wat in die tijd een verworvenheid was, wordt in de huidige tijd als een belemmering beschouwd, omdat ermee de integratie van ‘mannen’- en ‘vrou- wen’-werk wordt tegengegaan. In België is de wet in 1971 vervangen, in de zin dat integratie bevorderd dient te worden.

Nederland gaat de tweede helft van de twintigste eeuw in met een situatie dat van de gehuwde vrouwen een gering percentage betaalde arbeid buitenshuis verricht. In België, evenals in de andere Europese landen, is het percentage gehuwde vrouwen dat betaald werk verricht aanmerkelijk hoger. Het gemiddelde in de EG-landen ligt in 1978 op 36%, in Nederland op 27%. Pas in 1976 komt er in Nederland een wet op verbod van ontslag bij huwelijk en zwangerschap naar aanleiding van de EG-richtlij- nen. In 1980 bestaat de Nederlandse beroepsbevolking voor 70% uit mannen en voor 30% uit vrouwen. De werkloosheid onder vrouwen is ook hoger; uitgedrukt als percentage van de afhankelijke beroepsbevolking bedroeg midden 1980 de werkloosheid van mannen 5% en van vrouwen 9% (beide gecorrigeerd voor seizoensinvloeden). De relatief hoge werkloosheid kan onder andere verklaard worden door de volgende fenomenen: het aanbod van vrouwen neemt procentueel snel toe, vrouwen zijn vaak regionaal afhankelijk van het werk van hun man, door de tussenkomst van kinderen is de afvloeiing van en toevloeiing tot de arbeidsmarkt van vrouwen groter. Behalve de geregistreerde werklozen zijn er zeker meer dan honderdduizend vrouwen in Nederland, die wel een baan zouden willen maar niet als zodanig geregistreerd zijn.

Lang heeft de situatie bestaan dat vrouwen minder verdienen dan mannen voor hetzelfde werk, in Nederland kon dit tot 30% minder belopen. Hoewel deze situatie aanzienlijk verbeterd is, in 1975 kwam er een wet gelijke beloning voor gelijke arbeid, hebben vrouwen relatief lage lonen. Oorzaken hiervan zijn dat de gemiddelde werkweek van vrouwen bijna tien uur korter is, dat er meer ongeschoold werkzaam zijn, dat vrouwen veel in economisch zwakke bedrijven werken, dat het aantal erg jonge vrouwen hoger is en dat vrouwen gebundeld zijn in bepaalde sectoren (diensten, textiel, onderwijs). In het algemeen zijn ook de promotiekansen van vrouwen gering, wat in wisselwerking staat met de geringe aspiratie die vrouwen aan de dag leggen om een hogere baan te krijgen.

Een belangrijk streven van de huidge vrouwene- mancipatiebeweging is vrouwen economisch zelfstandig te maken. Deze zelfstandigheid geldt ook de sociale uitkeringen. Nieuwe ontwikkelingen als de toename van het aantal echtscheidingen, het aantal eenoudergezinnen, het aantal alleenstaanden en de vrijwillige kinderloosheid maken dat de financiële onafhankelijkheid van vrouwen steeds belangrijker wordt.

Bij onzerzoek in de negen EG-landen in 1975 bleek dat vrouwen in meerderheid beroepsarbeid wensten te blijven of gaan verrichten. Dit verlangen werd door mannen onderschat, terwijl bovendien veel mannen die wel dachten dat vrouwen wilden werken er de voorkeur aan gaven dat ze toch thuisbleven. Op hun beurt onderschatten de vrouwen deze gereserveerde houding onder mannen. Zowel in Nederland als in België vindt een groot aantal huisvrouwen het jammer geen betaald werk te hebben. De belangrijkste redenen die worden opgegeven zijn dat de zorg voor het gezin het niet toelaat en dat de echtgenoot liever wil dat ze thuisblijft. Een belangrijke conclusie van het genoemde EG- onderzoek naar de positie van mannen en vrouwen was overigens dat op de onderzochte terreinen als onderwijs, arbeid, huishouding, politiek e.d. de verschillen tussen de landen gradueel zijn, maar dat dezelfde tendensen steeds aanwezig waren.

Rond dehuishouding heeft zich veel afgespeeld dat met de positie van mannen en vrouwen te maken heeft. Met de scheiding van woon- en werksfeer werd dit volledig het terrein van de vrouw. De bediendes verdwenen van het huiselijk toneel omdat arbeidersvrouwen in fabrieken gingen werken. De vrouw kreeg haar handen vol aan de huishouding, want een schoon huis en goed verzorgde kinderen hadden een hoge status. Het schoonmaken werd bovendien in verband gebracht met de liefde voor het gezin. Los van het liefdesaspect heeft het werk zelf een relatief zeer lage status. Door de komst van de elektriciteit, waardoor de dagen langer werden en er effectieve apparaten voor de huishouding kwamen, werd de huishoudelijke taak van de vrouw minder. Haar taak werd wel verzwaard doordat er nieuwe eisen aan gezelligheid werden gesteld, zoals zelf inmaken, uitgebreid eten, kleren maken e.d. Ook het afnemende kindertal en de verjonging van de leeftijd waarop de kinderen het huis verlaten, hadden een verlichting van de taak tot gevolg. Bovendien is de hoeveelheid werk die een huisvrouw annex moeder dient te verrichten uitermate onevenredig over haar leven verdeeld. De vijf á tien jaren dat de kinderen klein zijn, heeft zij het verreweg het drukst. Veel huisvrouwen gingen zich geïsoleerd voelen.


‘Wij vrouwen eisen’.

Deze omstandigheden leidden ertoe dat de basis die de vrouwenbeweging ondersteunde zich verbreedde. In veel groter getale dan voordien wilden vrouwen deel hebben aan het maatschappelijke leven. De identiteit van huisvrouw/moeder was voor velen niet voldoende. Vrouwen gingen meer buitenshuis werken, wat hun taak wel extra verzwaarde. Want het was niet zo, dat mannen en vrouwen binnenshuis het werk gingen verdelen. De vrouw bleef verantwoordelijk voor de huishouding. Van haar werd verwacht dat als ze dan per se wilde werken, ze het zo inrichtte dat man, eventuele kinderen en de huishouding er niet onder leden. Bij een tijdsbestedingsonderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau in 1977 bleek dat mannen een gemiddelde werkweek hadden van 55 uren en vrouwen 64 uren. Van deze tijd werden 35 resp. 25 uren aan betaald werk buitenshuis besteed en 4 resp. 3 uren aan vrijwilligerswerk. De overige uren werden besteed aan huishoudelijk werk (9 resp. 23 uren) kinderverzorging (3 resp. 7 uren) en boodschappen/ administratie (4 resp. 6 uren).

In de meeste gevallen bestaat de situatie dat als man en vrouw beiden buitenshuis werken, de man wel helpt in de huishouding, maar geen verantwoordelijkheid overneemt. Dit ‘helpen’ concentreert zich dan op enkele bezigheden als boodschappen doen en afwassen; eten klaarmaken en het huis op orde brengen worden minder overgenomen door mannen; thuisblijven voor een ziek kind, de baby een schone luier geven en strijken worden als vrouwenwerk beschouwd. In dit licht dienen de volgende enquêteresultaten te worden bezien. In 1977 zei zo’n 40% van de Nederlandse en Belgische mannen hun vrouw vaak te helpen met de huishouding; het antwoord, dat zij vaak door haar man geholpen werd, werd door 28% van de vrouwen gegeven. ‘Nooit helpen’ was het antwoord 6% resp. 18% van de Nederlandse mannen en vrouwen en van 17% resp. 31% van de Belgische mannen en vrouwen. Omdat de vrouw in haar leven periodes heeft waarin ze het aanzienlijk minder druk heeft dan in andere, zou verwacht kunnen worden dat zij in de politiek actief is. Dat dit niet het geval is, is ook niet verwonderlijk. De politieke arena sluit bijzonder weinig aan bij de huiselijke vaardigheden die de vrouw zich eigen maakte. Een gering zelfvertrouwen bijvoorbeeld om voor een grotere groep mensen te praten of om met algemeen maatschappelijke problemen bezig te zijn, leidt ertoe dat het de mannen zijn die zich na hun dagtaak in het politieke leven storten. Deze gang van zaken weerspiegelt zich in de getalsverhoudingen. Anno 1980 telt het Nederlandse kabinet één vrouwelijke minister, er zijn vier vrouwelijke staatssecretarissen, 20 van de 150 Tweede Kamerleden zijn vrouwen en 7 van de 75 Eerste Kamerleden zijn vrouwen. In partijbesturen, gemeenteraden en als wethouders zijn vrouwen eveneens sterk ondervertegenwoordigd.

In het vrijwilligerswerk steken vrouwen niet meer tijd dan mannen. Het soort werk dat gedaan wordt, verschilt wel sterk. Vrouwen houden zich meer bezig met hulp aan anderen, mannen bemannen meer de besturen van verenigingen, clubs e.d. Nu in de moeilijke economische omstandigheden het niet betaalbare werk in bijvoorbeeld de gezondheidszorg, voor bejaardenhulp en dergelijke zich

opstapelt, wordt een beroep op vrouwen gedaan zich hiervoor in te zetten. Ook met deze zaak heeft de vrouwenbeweging het niet altijd makkelijk, omdat enerzijds de nadruk wordt gelegd op het positieve van de traditioneel als vrouwelijk bestempelde eigenschap van het liefdevol helpen en anderzijds de vrouwen wordt gevraagd vanuit een financieel afhankelijke positie dit werk te doen. Over de gehele linie is men echter toch wel van mening dat alle werk herverdeeld zou moeten worden: de betaalde arbeid, het werk binnenshuis, de politieke activiteiten en het broodnodige vrijwilligerswerk, en wel op die wijze dat mannen en vrouwen meer gezamenlijk het werk verrichten en minder in aparte sectoren worden opgedeeld.

Macht

Op alle terreinen van het maatschappelijke, sociale en persoonlijke leven heeft de vrouw een geringe machtspositie. Dit constateerde Simone de Beauvoir. Over macht wordt gesproken, wanneer het gedrag van een of meer anderen beïnvloed kan worden, ook tegen de wil van die ander(en) in. Macht is inherent aan het maatschappelijke gebeuren. Macht kan verantwoordelijk en onverantwoordelijk worden gebruikt. Het verantwoordelijk gebruik maken van macht zal eerder een streven van de vrouwenbeweging moeten zijn dan het afschaffen van macht. Het laatste wordt nog wel gepropageerd vanuit de idee dat macht in al zijn vormen te maken heeft met de ‘mannelijke’ cultuur. Vrouwen hebben weinig macht en ze kunnen er slecht mee omgaan. Belangrijke voorwaarden om macht te krijgen zijn status, kennis en vaardigheden, zelfvertrouwen. De hoogte van de status hangt in onze cultuur dan weer samen met een maatschappelijke positie, met meer of minder aanzien, met het opleidingsniveau en met de hoogte van het eigen inkomen. Hieruit wordt direct duidelijk dat mannen meer toegang hebben tot het verkrijgen van macht. Vrouwen hebben daarvoor over het algemeen een slechte uitgangspositie. Het maatschappelijk zelfvertrouwen van vrouwen is gering, wat een grote hindernis vormt voor de emancipatiebeweging.


‘Het Echte Nationale Vrou- wenfestival’ in een verregend Amsterdams Vondelpark.

Vaak wordt gezegd dat de vrouwen maatschappelijk dan wel niet zoveel macht hebben, maar thuis, in de gezinnen, des te meer. Deze constatering is, zeker in de verstedelijkte middenklasse waartoe het grootste deel van onze bevolking gerekend kan worden, zeer aanvechtbaar. Het is waar dat er op het individuele vlak verschillen zijn, de ene mens is meer overheersend geaard dan de ander. In relaties uit zich dat, maar de sociale invloeden zijn sterk. Zogenaamd overheersende vrouwen staan bloot aan negatieve kritiek van de omgeving, evenals hun man, die een doetje zou zijn. Ook in de opvoeding wordt vrouwen niet geleerd om met macht om te gaan. Om op het micro-vlak toch macht uit te oefenen, werden er door vrouwen andere wegen gevonden. Het gaat daarbij om een indirecte macht: je zin gedaan krijgen door de zaken zo te manipuleren dat de ander, in dit geval ‘hij’, is gaan denken dat het zijn eigen wens is. Deze manoeuvre is begrijpelijk, want de status van de thuisvrouw is doorgaans een afgeleide van die van haar man en ze stelt deze status plus een belangrijk stuk inkomen in de waagschaal als het huwelijk verbroken wordt. Hulpeloosheid suggereren (en zo gedaan krijgen watje wilt) is eveneens een indirect machtsmiddel. Ook dan is de eer aan de man gelaten.

Van deze indirecte machtsvormen is bekend dat ze weinig effectief zijn op de langere termijn. Indirecte macht werkt bovendien vooral ten opzichte van zaken die niet van wezenlijk belang zijn voor de menselijke levensloop. De machtsbalans tussen mannen en vrouwen in evenwicht brengen is het zeer moeilijke karwei waarvoor de vrouwenbeweging zich gesteld ziet. Er mag niet worden verwacht, en het gebeurt ook niet, dat de mannen als bevolkingscategorie het toejuichen als vrouwen collectief de macht wat evenrediger verdeeld willen zien. Pas als mannen op grote schaal gaan inzien wat zij erbij te winnen hebben aan kwaliteit van het leven, kan van een herverdeling sprake zijn.

In Europa en de Verenigde Staten heeft zich een pluriforme vrouwenbeweging ontwikkeld die langzaam enige resultaten boekt op de weg naar gelijkberechtiging. De gevaren van dergelijke bewegingen worden onderkend, namelijk dat zaken als (belangeloze) zorg van anderen, tonen van emoties en gevoelens en aandacht voor de kwaliteit van het (be)leven in de verdrukking komen en dat een groot deel van de bevolking zich op het pad van concurrentie en zakelijkheid gaat begeven. De feministische bewegingen echter, die deze traditioneel als ‘vrouwelijk’ bestempelde eigenschappen hoog in het vaandel dragen, lopen het gevaar te stranden in een geforceerde, niet authentieke hartelijkheid, waarbij weinig of geen vooruitgang wordt geboekt ten aanzien van de integratie met de ‘mannenwereld’. Een compromis moet gevonden worden. Een groot gevaar ligt ook in het ‘overtillen’. Vrouwen moeten zoveel: vrouwen moeten economisch onafhankelijk zijn, vrouwen moeten de huishouding en eventuele kinderen goed verzorgen; vrouwen moeten maatschappelijk geïntegreerd zijn; vrouwen moeten ervoor zorgen dat de kwaliteit in de menselijke omgang gewaarborgd blijft; en niet te vergeten vrouwen moeten er aantrekkelijk uit blijven zien.

Enkele problemen van de westerse vrouwenbewegingen zijn hiermee opgesomd. In feite hebben we het steeds over een kleine minderheid op het wereldtoneel. Anders is de situatie als we naar de meeste niet-westerse landen kijken, met name in de derde wereld. In deze landen leven vrouwen over het algemeen zeer afhankelijk en zij leven in miserabele omstandigheden. Al hun energie hebben zij doorgaans nodig voor de harde strijd om het bestaan. De bevrijding van de vrouw is een zaak die onder dergelijke omstandigheden niet overdacht wordt. In lichtere mate zagen wij hetzelfde in de westerse wereld in de periode 1925-1960, een tijd van crisis, oorlog en wederopbouw. Men had andere zaken aan het hoofd. Bij komende rampen, oorlogen of grote economische crises moet ook in de westerse wereld rekening gehouden worden met het op de achtergrond raken van de vrouwenzaak. De verschillende belangen van westerse en niet- westerse vrouwen werden pijnlijk duidelijk in 1975, tijdens een door de Verenigde Naties gesponsorde Internationale Vrouwenconferentie in Mexico City. Bij deze conferentie bleek er een ernstige communicatiekloof te bestaan tussen vrouwen uit geïndustrialiseerde landen en vrouwen uit agrarische landen. Wel werd een Wereld Aktie Plan opgesteld. Vijf jaar later, in 1980, werd er weer een congres gehouden in Kopenhagen. Doel was om de uitvoering van het aktieplan te evalueren en zonodig bij te stellen. Als belangrijkste aandachtsvelden werden gekozen: arbeid, gezondheid en onderwijs. De algemene conclusie in Kopenhagen was wel dat, ondanks dat hier en daar verbeteringen geconstateerd konden worden, er van een echte vooruitgang nauwelijks sprake was. Al doet de vele negatieve publiciteit het niet vermoeden, een verschil tussen Mexico en Kopenhagen was toch wel dat er van een grotere unanimiteit sprake was tussen vrouwen uit de ontwikkelingslanden en de ontwikkelde landen. Meer aandacht werd besteed aan de huiselijke verdeling van verantwoordelijkheden, terwijl in Mexico de wetten meer onder de loupe waren genomen. Dat de conferentie in de pers als een arena werd afgeschilderd, was vanwege het deel ervan dat ver- politiseerd werd. De ‘heibel’ ging niet over het actieprogramma zelf, maar over het deel betreffende de internationale verhoudingen waarin de Mid- den-Oosten problematiek naar voren werd gehaald. Gesteld werd dat het Zionisme als onderdrukkend systeem de positie en situatie van de Palestijnse vrouwen bepaalt. Als dat probleem was opgelost, zou er geen vrouwenprobleem meer bestaan. Deze stellingname werd door vertegenwoordigsters van andere landen bestreden en de pers hapte gretig toe.

Een groot pluspunt van het Kopenhaagse congres was ook de ‘alternatieve bijeenkomst’ onder de naam Forum. Hier stroomden duizenden vrouwen naar toe, vaak op eigen kosten, die zich met de vrouwenbeweging verbonden voelden. Daar ontstonden meer de spontane discussies over lesbische relaties, geweld, abortus, migranten. Er waren workshops, films en dergelijke. Dit congres vormde één groot bewijs van de wens van vrouwen met elkaar te praten en te discussiëren.

Dat de discussie tussen westerse en niet-westerse vrouwen in Kopenhagen in het algemeen gemakkelijker verliep en dat er meer gemeenschappelijke onderwerpen waren, neemt niet weg dat de situaties waarin vrouwen leven sterk verschillen. Bovendien is het duidelijk dat de derde-wereldvrouwen die naar Kopenhagen kwamen, tot een elite behoren in hun land. Meer dan een miljard vrouwen leven in arme plattelandsstreken. De meesten van hen zijn analfabeet, ondervoed, uitgeput of ziek en moeten lang werken voor weinig eten of geld. Natuurlijk hebben mannen het daar in allerlei opzichten niet erg veel beter, maar het lot van de vrouw is toch het zwaarst. In haast alle ontwikkelingslanden krijgen jongens vanaf hun geboorte een betere behandeling dan meisjes, want jongens worden door hun ouders als een garantie voor de oude-dagver- zorging beschouwd. Meisjes komen na hun huwelijk meestal in een andere familie terecht. Ook in de opperste armoede krijgen jongens nog altijd een betere voeding, kleding en opvoeding dan meisjes. In noodsituaties of bij natuurrampen komt de vrouw op de tweede plaats. De vrouw in arme landen heeft vaak weinig rechten en zij wordt al jong uitgehuwelijkt, zonder dat zij daar zelf iets over te zeggen heeft. Door het slopende werk dat de vrouwen moeten doen en de vele zwangerschappen, blijven zij zwak en afhankelijk. Pogingen van overheid en internationale organisaties om de levensstandaard in arme landen te verbeteren kunnen voor deze vrouwen een negatieve uitwerking hebben, omdat het voor hen nog méér werk zal betekenen. Steeds meer gaan de westerse vrouwenbewegingen de aandacht vestigen op de vrouwen in de derde wereld en op de nadelige gevolgen die het ontwikkelingsplan daar voor vrouwen met zich meebrengt.

In sommige landen zijn de economische omstandigheden inmiddels verbeterd en, bijvoorbeeld in een land als de Volksrepubliek China, zijn mannen en vrouwen in tal van opzichten gelijk. In het algemeen kan men stellen dat de vrouwenemancipatie niet langer een westerse zaak is en dat steeds meer mensen de wereldomvattende betekenis ervan gaan inzien. De eis tot gelijkheid van man en vrouw zal steeds meer de gehele wereld betreffen.

[Sex Atlas] [Inhoud] [Wrd. voor. - bewerkers] [Inleiding] [I - Het mensel. lichaam] [II - Seksueel gedrag] [III - Seks. en maatsch.] [De sociale rol] [Aangepast - afwijkend] [Huwelijk en gezin] [De onderdrukten] [De 'seksuele revolutie'] [Seksueel slang] [Instanties en groepen] [Literatuurlijst]