Het gezin in historisch perspectief

Het gezin in historisch perspectief

Het middelnederlandse woord gesinde betekende reisgezelschap, gevolg, omgeving; het oudsaksisch kende het woord gisithi, in de betekenis van bedienden. De betekenis van het nieuwnederlande woord gezin is dan ook ontstaan uit de in het huis als huisgenoten opgenomen bedienden. Wat wij tegenwoordig onder het woord gezin verstaan geldt dus niet zonder meer voor andere culturen en zelfs niet voor ons eigen verleden. Om dat duidelijk te maken is het misschien het beste om onderscheid te maken tussen tenminste drie verschijnselen:

1.  De verwanten, d.w.z. mensen die familie van elkaar zijn, ongeacht of zij bij elkaar wonen,

2.  het huishouden, d.w.z. mensen die bij elkaar wonen, ongeacht of zij familie van elkaar zijn, en

3.   het gezin, d.w.z. mensen die familie van elkaar zijn en bij elkaar wonen.

In onze tijd is het meestal de derde vorm, het gezin dus, waarover gesproken wordt. Verwanten en personen die wel tot het huishouden maar niet tot het gezin behoren, vormen tegenwoordig haast voor niemand nog een maatschappelijk probleem. Ook al bestaat een gezin uit niet meer dan twee personen dan zijn er nog altijd negen verschillende combinaties mogelijk:

1.  Een kinderloos echtpaar,

2.  een vrouw met haar eigen kind,

3.  een vrouw met haar geadopteerde kind,

4.  een man met zijn eigen kind,

5.  een man met zijn geadopteerde kind,

6.   een vrouw met haar eigen kleinkind,

7.  een vrouw met haar geadopteerde kleinkind,

8.  een man met zijn eigen kleinkind,

9.  een man met zijn geadopteerde kleinkind.

Sommige mensen zullen het met deze opsomming niet helemaal eens zijn. Die vinden een uit twee personen bestaand gezin slechts een karikatuur van hoe een ‘echt’ gezin er volgens hen uit behoort te zien. Zij zijn waarschijnlijk van mening dat een man en een vrouw samen geen gezin vormen omdat een gezin uit minstens drie, tot twee generaties behorende, personen dient te bestaan: een vader, een moeder en een kind. De meeste gezinnen bestaan dan ook uit meer dan twee personen van twee verschillende generaties, maar niet uit veel personen. Zowel erg grote als erg kleine gezinnen worden tegenwoordig als ‘buiten de norm’ beschouwd. Er is in het algemeen een tendens om de gezinssamenstelling beperkt te houden tot: vader, moeder en twee of drie kinderen.

Sociologen maken gewoonlijk onderscheid tussen twee fundamentele gezinstypen:

1.  Het gewone gezin, opgebouwd uit twee ouders en hun kinderen en

2.   De familiehuishouding, opgebouwd uit de leden van tenminste drie generaties.

Toen dit onderscheid nog maar pas werd gemaakt, werd nogal eens gedacht dat er een historische ontwikkeling aan ten grondslag lag. Men had het idee dat het gezin een ontwikkeling had doorgemaakt die parallel liep met die van het huwelijk. Zoals monogamie het vervolg op polygamie zou zijn, zo zou het kleine gezin een vervolg zijn op de familiehuishouding. Polygame huwelijken waren natuurlijk altijd met familiehuishöudens samengegaan, maar volgens deze theorie had ook het monogame huwelijk ooit uitsluitend in groter verband plaats gevonden en was hier pas een einde aan gekomen door de industrialisering, toen het gezin geïsoleerd raakte en op zichzelf kwam te staan.

DE ONTWIKKELING VAN HET MODERNE GEZIN
Het gezin zoals wij dat tegenwoordig kennen is geen nieuw verschijnsel maar heeft in vele culturen altijd al bestaan. De typisch moderne aard en betekenis dankt het gezin echter grotendeels aan de industriële revolutie, waardoor het van een produk- tie-eenheid veranderde in een consumptie-eenheid.
(Boven) Een gezin uit de Zwitserse bourgeoisie, 1559.
Dit schilderij is meer dan 20 jaar nadedood van Erasmus gemaakt en toont dezelfde gezinsstructuur als waarvoor hij zijn Colloquia Familiaria schreef. Het gezin leeft met verschillende familieleden en meerdere generaties onder één dak en de kinderen zijn ernstig kijkende miniatuurvolwassenen, vooral het jongetje met het hondje linksonder.
(Midden) Een gezin uit de 19e eeuwse Amerikaanse bourgeoisie
Hier het ‘ideale’ gezin zoals dat ten tijde van de industriële revolutie ontstond. De vader is in loondienst en komt na zijn werk thuis, waar zijn kinderen, die hem de hele dag niet hebben gezien, hem blij ontvangen. De moeder, die de jongste nog zelf voedt, zorgt voor de opvoeding van de kinderen en voor het huishouden. Grootouders en andere familieleden maken niet langer deel uit van het gezin.
(Onder) Het ‘typisch’ 20e eeuwse gezin
Tegenwoordig wordt het gezin met een huis of flat in een speciale woonwijk als het enig juiste model gezien. Al sedert enkele decennia wordt dit beeld getoond op affiches, in advertenties, in radio- en t.v.-reclames en programma’s en in films. Deze afbeelding is afkomstig uit het in 1972 verschenen Amerikaanse kinderboek Baney’s Lake.

Vele jaren lang werd deze eenvoudige, maar aantrekkelijke voorstelling van zaken niet in twijfel getrokken en we moeten toegeven dat zij een kern van waarheid bevat. Maar evenmin als de ontwikkelingstheorie ten aanzien van de monogamie, heeft ook deze theorie bij nader inzien volledig stand kunnen houden. Historici hebben kunnen aantonen dat het kleine gezin in de westerse wereld al bestond voordat de industrialisering begon en dat familiehuishoudens nog steeds voorkomen, in Nederland bijvoorbeeld in de Achterhoek. Ook wefd geconstateerd dat het fabrieksstelsel heel goed met beide gezinsvormen kan functioneren, en dat er geen evolutionaire lijn rechtstreeks van de ene naar de andere vorm loopt.

Toch is het zo dat zich de laatste eeuwen enkele grote veranderingen in de Europese en Amerikaanse gezinsstructuur hebben voorgedaan en dat de familiehuishouding een betrekkelijk zeldzaam verschijnsel is geworden. Bovendien heeft het gezin voor de gezinsleden een heel andere betekenis gekregen dan vroeger. We hebben dan ook met een nieuw en uniek verschijnsel te maken.

Gezien dit alles lijkt het juist om zowel wat uitvoeriger in te gaan op de traditionele familiehuishouding, als op het kleine gezin van tegenwoordig. Dat gebeurt op de volgende bladzijden dan ook. Ter afsluiting volgt een paragraaf over gezinsvormen zoals onze toekomstige samenleving die wellicht zal kennen.

De traditionele familiehuishouding

De familiehuishouding kan verschillende vormen hebben en de juiste plaats en functie van de personen die er toe behoren kan - afhankelijk van de situatie - verschillen. De familiehuishouding kan bijvoorbeeld zijn ontstaan als gevolg van polygamie of een groepshuwelijk, kan berusten op gelijkheid tussen man en vrouw, maar ook op onderworpenheid aan een ‘hoofd van het huishouden’. Wij zullen ons hier alleen bezighouden met de traditionele familiehuishouding, zoals die vóór het begin van de industriële revolutie bestond.

In christelijk Europa was monogamie natuurlijk de enig toegestane huwelijksvorm en daarom bestond een familiehuishouding doorgaans uit een echtpaar, hun oudste zoon en diens vrouw, en eventueel uit hun kleinkinderen die, soms met nog enkele familieleden, bij elkaar woonden en samenwerkten. Meestal was het dus een uit drie of meer generaties bestaande familie die gezamenlijk werkte in een of ander bedrijf. Maar dergelijke familie- huishoudingen waren geenszins universeel, ook al kwamen zij veel voor. Waren de levensomstandigheden primitief, had men geen eigen grond en was het moeilijk om bezit te vergaren, dan was het kleine gezin meer gebruikelijk. Afhankelijk van maatschappelijke veranderingen wisselde de gezinsgrootte en -structuur nogal eens. In gunstige economische omstandigheden werden sommige gezinnen groter en kregen zij een belangrijke plaats in de maatschappij. Kreeg men echter met financiële moeilijkheden te kampen dan werd de familie weer kleiner en probeerde men vast te houden wat men vergaard had. De arme bevolkingsgroepen in middeleeuws Europa kwamen echter nooit aan het beschermde leven in een familiehuishouding toe. Die leefden in kleine groepjes in afzonderlijke krotten of hutten. Grote boerderijen, herenhuizen, pa- lazzo’s en kastelen waren natuurlijk uitsluitend voorbehouden aan de rijken.

In het begin van de nieuwe geschiedenis en de groei van de handel ontwikkelde zich echter een middenklasse die het zich ook kon permitteren om voor zichzelf grote, comfortabele woningen te laten bouwen. En in de steden werden de kleine, uit één of twee vertrekken bestaande armenwoninkjes al spoedig overschaduwd door goedgebouwde huizen van enkele verdiepingen hoog, waarin rijke ambtenaren, kooplieden en handwerkslieden samenleefden met hun vrouw, kinderen, ouders, vrienden, personeel, klerken en leerlingen. Die grote huizen beschikten over voldoende ruimte voor wat nu vaak wordt gezien als de ideale familie, ook weleens de ‘klassieke familie van de westerse nostalgie’ genoemd.

Een dergelijk familie had zeker haar voordelen. De mensen wisten waar hun thuis was en wat er van hen werd verwacht. Onder één dak aten en dronken zij, sliepen, leerden, werkten en speelden zij. Van de wieg tot het graf maakten zij deel uit van een organisch geheel, groeiden zij op en werden zij temidden van vertrouwde gezichten oud. Iedereen diende het algehele welzijn en deelde vreugde en verdriet met elkaar. Wie zwak was werd geholpen, wie ziek of gebrekkig was werd verpleegd en beschermd. Kortom, men was nooit eenzaam en het leven had altijd zin.

Het is dat gevoel van zekerheid en geborgenheid dat de familiehuishouding voor velen zo aantrekkelijk maakt. Uit historisch onderzoek is echter gebleken dat al die ‘saamhorigheid’ niet met veel gevoelswarmte gepaard ging. Het ging bij de grote huishoudens in de eerste plaats om de economische functie. Tederheid en affectie kwamen op de tweede plaats. Aan persoonlijke zorgen en noden werd niet veel aandacht besteed. Tenslotte waren ook de ouders zelf meestal niet uit liefde, maar om materiële redenen met elkaar getrouwd. Bovendien was de positie van de vrouw ondergeschikt aan die van de man en gebeurde alles zoals de man het wilde. Ook was er tussen de echtgenoten vaak een groot leeftijdsverschil, omdat veel vrouwen in het kraambed stierven, waarna de man meestal hertrouwde met een jongere vrouw. Of als de heer des huizes stierf trouwde zijn weduwe met de assistent van de overledene, om het bedrijf draaiende te kunnen houden.

Enkele kinderen waren welkom als potentiële arbeidskrachten, maar hun ouders lieten zich weinig aan hen gelegen liggen. Zij werden opgevoed door personeel en werden al jong elders in de leer gedaan. Adellijke zoons werden page bij een andere adellijke familie. Veel kinderen werden verwaarloosd en de kindersterfte was groot. In het begin van de achttiende eeuw haalde bijvoorbeeld maar één van de drie kinderen in Londen de leeftijd van vijf jaar. Ouders hechtten zich dan ook niet al te veel aan hun kinderen.

Veel pasgeborenen werden zelfs op directe of indirecte wijze gedood. Ouders lieten hun kinderen in de wieg stikken of gaven ze weg aan de min of aan pleegmoeders waarvan bekend was dat zij het kind van honger zouden laten omkomen of op een andere manier om het leven zouden brengen. Zelfs de ‘verlichte’ Jean-Jacques Rousseau, die op zo’n gevoelige manier over de onschuld van kinderen schreef, deed zijn eigen vijf kinderen in een weeshuis. Die instellingen, een welkome bron van huishoudelijk personeel en soldaten, hadden vaak een mortaliteit van zo’n 80 á 90%.

Voorts moeten wij beseffen dat grote huizen vóór het einde van de 17e en begin van de 18e eeuw doorgaans lawaaiig en vol waren. Gelegenheid om ergens alleen te zijn was er niet, het waren semi- openbare gelegenheden. Op ieder uur van de dag liepen mensen alle kamers in en uit. Bezoekers kwamen onaangekondigd binnen, vrienden, bekenden, handelspartners, klanten en allerlei soorten klantenwervers liepen vrijelijk rond en bleven soms overnachten.

Naast het personeel maakten doorgaans ook enkele permanente gasten deel uit van het huishouden. Slaapkamer, werk- en kantoorruimte waren niet van elkaar gescheiden. Tafels en bedden werden naar behoefte opgezet en verplaatst. Er waren geen vaste etenstijden en menige maaltijd was inderhaast samengesteld, kwam uit een gaarkeuken of werd in de buurt bij de herbergier gekocht. Een ‘gezinsleven’ bestond eigenlijk niet. Alles wat gebeurde was een onderdeel van het grotere gemeenschapsleven. De familie stond altijd open voor de rest van de gemeenschap en de invloeden die daarvan uitgingen.

Het is dan ook nauwelijks vreemd dat de onderlinge familieverhoudingen in de midden- en hogere klassen tamelijk formeel en koel waren. In Nederland spraken man en vrouw elkaar aan met ‘mijnheer’ en ‘mevrouw’, in Frankrijk met ‘monsieur’ en ‘madame’ en in Engeland met ‘sir’ en ‘madam’. Ook kinderen spraken hun ouders op die officiële manier aan. En onder elkaar ging het al even plechtig toe. In plaats van de voornaam te gebruiken noemde men elkaar ‘broer’, ‘zuster’, ‘neef of ‘nicht’. Pas tegen het einde van de 17de eeuw ging men voornamen, bijnamen en het intiemere ‘papa’ en ‘mama’ gebruiken.


HET GEZINSLEVEN IN DE 17E EEUW
In het 17e eeuwse huis leefde men niet van de rest van de samenleving geïsoleerd, maar konden de gezinsleden vrij verkeren met vrienden, buren en toevallige bezoekers. Over het gehele kerkelijke jaar verspreid waren er tal van grote feestdagen (Jan Steen, 1626-1679)

Gedurende vele eeuwen koesterden de leden van de grote Europese familiehuishoudens dus maar weinig tedere gevoelens voor elkaar. Men werd pas intiem en er ontstond pas zoiets als een familieband toen de middenklasse langzamerhand uitgroeide en hun normen meer invloed gingen krijgen. Naarmate de solide burgerman welvarender werd, werd hij steeds vlijtiger, ordelijker, fatsoenlijker, gedisci- plineerder en huiselijker; kortom veranderde hij in de nu vertrouwd geworden figuur van de man uit de bezittende burgerij. Dat proces was tegen het einde van de 17de eeuw al flink aan de gang en verliep in de volgende eeuw nog sneller.

Het grote huis zelf begon ook te veranderen. Waar vroeger open en in elkaar doorlopende kamers waren geweest die voor alle doeleinden werden gebruikt, bevonden zich nu aparte, afsluitbare kamers om te eten, te slapen, te lezen en muziek te maken. Het personeel werd naar een speciaal domein in het souterrain of onder het dak verbannen. Er werd ruimte voor privacy gecreëerd. Zaken en plezier werden niet langer met elkaar gecombineerd. Er kwam een duidelijk onderscheid tussen werkkamer en woonkamer. Ieder huis kreeg ergens een ‘heiligdom’ waartoe toevallige bezoekers niet langer werden toegelaten. Onaangekondigd bezoek was niet langer welkom. De familie ‘ontving’ uitsluitend op bepaalde dagen, op jours fixes. De rest van de tijd bracht men in eikaars gezelschap door. Men zette zich rond de huistafel, deed gezins- spelletjes, las familiebladen en gaf huisconcerten. Ouders hadden de grootst mogelijke belangstelling voor het wel en wee en het onderricht van hun kinderen, die nu als ‘onschuldige’, ‘hulpeloze’ schepsels werden beschouwd die bescherming nodig hadden. Die bescherming werd binnen de familiekring geboden. Het nieuwe ideaal van het beschutte, warme, fijne en idyllische ‘gezinsleven’.

Het zal natuurlijk duidelijk zijn dat dit nieuwe ideaal, dat slechts langzaam ontstond, lang niet overal gestalte kreeg. De hogere en de lagere standen leefden heel anders. Bij de aristocratie veranderde er niet veel. Men leefde door in open kastelen of paleizen, omringd door een rumoerig gezelschap bestaande uit verwanten, mensen die op gunsten uit waren, bedienden en gasten. De arme boeren en de gewone arbeiders daarentegen leefden nog alleen met hun vrouw en kinderen in kleine, overvolIe huisjes, hutten of krotten. Trouwens, de bourgeoisie zelf week ook steeds vaker van haar eigen normen af naarmate men mobieler en avontuurlijker werd.

Veel mannen voelden er weinig voor om de avond rustig in het gezelschap van hun beminde vrouw door te brengen. Zij maakten hun huis daarom tot een ‘vrouwenwereld’ en creëerden voor zichzelf een sociaal leven in café’s, verenigingen, broederschappen, sociëteiten en clubs. Het gevolg was dat het gezin opnieuw van vorm en functie veranderde. Het werd ook duidelijk dat de tendens tot een ‘hechte familieband’ in feite een tendens tot het kleiner maken van de familiekring was. De continue aanwezigheid van de oudere generatie en verre familie werd in toenemende mate als een inbreuk op het gezinsleven gezien. Dus maakte de traditionele familiehuishouding aan het begin van de industrialisering plaats voor het moderne, kleine gezin.

Het moderne gezin

Het kleine gezin is niet iets van vandaag of gisteren, maar heeft al sinds mensenheugenis in vele culturen bestaan. De uit meerdere generaties bestaande familiehuishouding treft men meestal aan in stabiele en welvarende samenlevingen met een vrij hoog ontwikkelingsniveau, echter zonder veel industrie. In samenlevingen die nog erg primitief zijn of die juist een bijzonder hoog ontwikkelingsniveau hebben bereikt, schijnt men de voorkeur te geven aan het kleine gezinsmodel.

De mate van isolement van het gezin is tamelijk wisselvallig. Vóór de industriële revolutie was het westerse gezin bijzoorbeeld opgenomen in een groter maatschappelijk geheel, een landgoed, een landbouwbedrijf, het hof van een edelman of een dorp waar ook de rest van de familie woonde. Ook in oude stadswijken was de familieband vaak hecht, en zo hield zelfs het kleinste gezin contact met de maatschappij. Familieleden bezochten elkaar vaak en langdurig: kinderen konden gaan en staan waar zij wilden en voelden zich in verschillende gezinnen thuis.

Ook hebben wij echter gezien dat er, vanaf het einde van de 17e eeuw, een tendens naar ‘intimiteit’ was waardoor veel grote huishoudens kleiner werden. Men ging zich intensiever met elkaar bezighouden. Men kreeg elkaar meer nodig. Het idyllische ‘bourgeoisgezin’ werd een rustpunt in de opstekende storm van vernieuwingen, een veilige haven waar men beschermd was voor de buitenwereld, voor agressie, concurrentie en klassenstrijd. Wij hebben ook gezien hoe vrouw en kinderen thuis gevrijwaard waren van seksuele en andere verleidingen. Ook andere onprettige zaken werden op een afstand gehouden. Het huishoudgeld werd elders in plaats van thuis verdiend. De taakverdeling tussen man en vrouw werd duidelijker naarmate de man meer tijd buitenshuis ging doorbrengen om in fabrieken, kantoren en bedrijven de kost te verdienen. De vrouw werd vrijwel het enige gezelschap van de jonge kinderen in het gezin en de verzorging en opvoeding daarvan was haar voornaamste taak. Vroeger werd die taak over moeders, grootmoeders, kindermeisjes en personeel verdeeld. Praktisch de enige mannen die nog thuis werkten waren artsen en advocaten met een praktijk aan huis. Maar in de meeste gezinnen werd ‘de heer des huizes’ en ‘de kostwinner’ nog uitsluitend ’s avonds na het werk gezien. Wat dat werk inhield bleef voor zowel vrouw als kinderen meestal erg vaag.

De verplaatsing van produktiewerk van het huis naar de fabriek had natuurlijk voor alle gezinsleden belangrijke gevolgen. Niemand hoefde meer vast in een bepaalde gemeenschap te wortelen of aan één bepaald huis gebonden te raken. Men kon van woonplaats veranderen, gaan wonen waar een nieuw bedrijf gevestigd werd, ‘op werk uit gaan’, waar dat ook zijn mocht. Bovendien nam het belang van een familieband af naarmate het fabriekswerk steeds meer gerationaliseerd en efficiënter werd. Men werd in dienst genomen en maakte promotie om wat men presteerde - met nepotisme raakte het gedaan.

De nieuwe arbeider, zakenman of bureaucraat hoefde niet meer voor zijn verre familieleden te zorgen. Hij werkte nu uitsluitend voor zijn eigen kleine gezin en dat maakte hem werklustiger. Hij kon sneller vooruitkomen, omdat hij met het geld dat hij verdiende slechts enkele mensen hoefde te onderhouden. De individuele echtgenoot en vader had dus niet langer de lasten te dragen voor dingen die nu eenmaal ‘zo hoorden’, of voor verregaande sociale verplichtingen. Daarnaast nam de overheid voor een groot deel de opvoeding van zijn kinderen en de verzorging van zijn bejaarde of zieke ouders over.

Op grond van deze ontwikkelingen hebben historici opgemerkt dat het tussen het gezin en de industrialisering ‘klikte’. Het kleine, intieme en niet aan een bepaalde woonplaats gebonden gezin schijnt de zaak van de industrialisering het best te dienen en, omgekeerd, schijnt de industrialisering de vorming van kleine gezinnen te bevorderen. In moderne industrielanden bestaat er uiteindelijk een algemene tendens tot gelijkheid en zelfstandigheid van het individu. Dat voert op zijn beurt weer tot de mogelijkheid van vrije partnerkeuze en vrije keuze van woonplaats en beroep. In een familiehuishouding is die vrijheid altijd beperkt, omdat een ‘verkeerde’ keuze voor té veel familieleden gevolgen zou hebben. Mensen die van de nieuwe mogelijkheden ten volle willen profiteren trouwen doorgaans laat en houden hun gezin klein. Er zijn echter ook uitzonderingen op deze regel. Soms is het praktischer om een grote familie te hebben, omdat die als ‘ruggesteun’ kan dienen en op moeilijke momenten hulp en onderdak kan verschaffen. Dat geldt met name voor mensen uit de lagere klasse die ‘hogerop’ willen, maar ook in de hogere klassen onderhoudt men vaak hechte familierelaties. Dus zelfs in landen die wél volledig geïndustrialiseerd zijn treft men nog vele mensen die het leven in groter familieverband, of in ieder geval binnen een groter netwerk van familieleden, op prijs stellen.


HET GEZINS LEVEN IN DE 19E EEUW
Inde 19e eeuw was het huis van de bourgeoisie een heiligdom geworden, een van de buitenwereld afgeschermde plaats waar rust en intimiteit heerste. Hier leest een man zijn vrouw en kind uit de bijbel voor. Twee vrouwen (personeel?) luisteren op de achtergrond mee (Anonieme ets, 19e eeuw).

Maar over het algemeen heeft bij de laatste paar generaties het kleine gezin in de westerse maatschappij overheerst en op die manier gemaakt, dat de algemene opvatting over hoe een gezin er uit hoort te zien nu luidt: een man en een vrouw trouwen uit liefde, krijgen twee of drie kinderen, wonen in een ‘eensgezinswoning’ of in een flat, en brengen hun vrije tijd in eikaars gezelschap door. De man gaat ’s ochtends naar zijn werk en de vrouw doet het huishouden en zorgt voor de kinderen. Zij zorgt ook voor het eten en verzorgt haar vermoeide echtgenoot wanneer die van zijn werk thuiskomt. Eén of twee keer per jaar, met Kerstmis en de verjaardag bijvoorbeeld, ontmoet de hele familie elkaar ‘bij oma’, maar voor de rest is er afstand en bemoeit men zich niet met eikaars zaken.

Volgens dit ‘ideale’ model leven de familieleden dus nogal geïsoleerd, niet alleen met betrekking tot de eigen familie, maar ook tot de rest van de samenleving. Dat isolement moet echter gecompenseerd worden door een sterkere band met de rest van het eigen gezin. Vader, moeder en de kinderen moeten alles voor elkaar betekenen. Een grote wederzijdse liefde wordt geacht hen bijeen te houden en kracht te geven in de economische strijd tegen andere kleine gezinnen. In veel gezinnen heeft men echter helaas moeten ontdekken dat het ook weleens anders loopt. Het gebrek aan contacten met anderen wordt vaak als een nadeel ervaren, een te hechte gezinsband werkt verstikkend en een knellende vertrouwdheid roept verlies aan respect op. Bijna vanaf het begin heeft het moderne, kleine gezin dan ook aan kritiek blootgestaan.

In de Victoriaanse tijd, toen de ‘gezinscultuur’ hoogtij vierde, werd die kritiek voornamelijk geuit door grote bourgeois-schrijvers als Flaubert, Ibsen en Strindberg, die de hypocrisie, de oppervlakkigheid en de verveling van het leven van de bourgeoisie aan de kaak stelden en lieten zien hoe men achter die fa<jade van burgerlijk fatsoen leed en elkaar het leven onmogelijk maakte. Op filosofische en politieke gronden werd het gezin aangevochten door Engels, die het koppelde aan het onstaan en de instandhouding van het particuliere bezit. Een indirecte beschuldiging kwam van de kant van Freud, die het ‘gelukkige’ gezin een voedingsbodem noemde voor neurose en seksuele perversie.

Tegen het einde van de 19e eeuw raakten ook de gemiddelde man en vrouw van de nadelen van het burgerlijke gezinsmodel doordrongen. De benauwde sfeer van het huisgezin begon iets verstikkends te krijgen, en wat vroeger een heiligdom was genoemd werd nu meer en meer als een gevangenis beschouwd. In de vroegere familiehuishouding hadden kinderen uit diverse rolmodellen van de volwassen vrouwen en mannen kunnen kiezen; nu hadden zij alleen hun ouders. Vroeger hadden meerdere mensen en invloeden vorm gegeven aan hun leven in de kinderjaren; nu waren zij volledig afhankelijk van hun vader en moeder. Trouwens, hun vader was lang niet altijd aanwezig. Omdat hij niet meer binnenshuis werkte, hadden de kinderen geen duidelijk beeld van zijn functie in de maatschappij. Hij werd niet meer dan een abstracte ‘kostwinner’ en ordehouder, een wat geheimzinnige machtsfiguur op afstand. Soms was hij bemind, vaak gevreesd, maar haast nooit werd hij begrepen. Tegelijkertijd raakte de echtgenote en moeder meer aan huis gebonden dan ooit tevoren. Haar taken als moeder hielden haar binnen ‘vier muren’ gevangen. Zij kwam alleen buiten om naar de kerk te gaan of om boodschappen te doen. Haar wereld was kleiner geworden en haar functies waren nauw omschreven. Zij moest vrouwelijk, moederlijk, gevoelig en ‘netjes’ zijn en in belangrijke kwesties moest zij zich altijd onderwerpen aan de beslissingen van haar echtgenoot.

Het is daarom begrijpelijk dat veel vrouwen genoeg kregen van het kleine gezin en hun eigen plaats daarin. Het was een teken van de dingen die komen gingen, toen in Ibsens toneelstuk Het poppenhuis, de hoofdfiguur Nora man en kinderen zonder meer in de steek liet. Naarmate de tijd verstreek gingen steeds meer vrouwen dezelfde rechten als mannen eisen en de vrijheid om hun capaciteiten te kunnen ontplooien. Zij gingen strijden voor het kiesrecht en voor de hervorming van het familie- en echtscheidingsrecht. Ook gingen zij steeds meer deelnemen aan het arbeidsproces. En tenslotte kregen zij in de eerste wereldoorlog de gelegenheid om te bewijzen dat zij ook werk aankonden dat zij vroeger nooit hadden mogen doen. Op die manier emancipeerden zij nog verder van huis weg. (Zie ook ‘De vrouwenemancipatie’).

In de afgelopen decennia heeft deze tendens zich nog voortgezet. In veel gezinnen van tegenwoordig werken man en vrouw beiden buitenshuis en worden de kinderen opgevangen in crèches, kinderdagverblijven en op peuter- en kleuterscholen. Het gevolg is dat de band tussen de gezinsleden losser is geworden en men wat toleranter wordt. De invloed van leeftijdgenoten neemt toe, dat geldt niet alleen voor de kinderen, maar ook voor hun moeders. De traditionele mannen- en vrouwenrol worden opnieuw gewaardeerd. Dank zij de massamedia houdt iedereen contact met de samenleving en de voortdurende vernieuwingen daarin. De familiekring als zodanig is echter niet uitgebreid. Grootouders wonen zelden of nooit meer bij hun getrouwde kinderen, maar leven zelfstandig in hun eigen woning, in verzorgingsflats, bejaardentehuizen of verpleeghuizen. Vrijgezellen wonen in een flat of op kamers. Het gemiddelde Nederlandse gezin blijft dus tamelijk klein. Er zijn tegenwoordig zelfs veel ‘onvolledige’ gezinnen, meestal bestaande uit een moeder met haar kinderen.

In het algemeen bestaat het idee dat die ‘onvolledige’ gezinnen sociaal onwenselijk zijn. Het gemis van een ‘vaderfiguur’ wordt als schadelijk voor de ontwikkeling van het kind gezien en men staat direct klaar met ongefundeerde meningen over een ‘teveel’ aan vrouwelijke invloed. In de Verenigde Staten heeft dergelijk commentaar soms zelfs een racistische ondertoon, omdat moeder-kind gezinnen vooral bij de arme, zwarte bevolking voorkomen. Maar met het groeiende aantal echtscheidingen is dit gezinstype ook bij de blanke middenklasse geen onbekend verschijnsel meer. Momenteel leeft ongeveer 1 op de 6 kinderen in Amerika met slechts één van de ouders en dat aantal zal in de toekomst zeker nog stijgen. Bij de Nederlandse volkstelling van 1971 bleek 1 op de 13,4 kinderen in een onvolledig gezin te leven. Dank zij onze sociale voorzieningen kunnen mensen uit elkaar gaan die anders bij elkaar zouden blijven. Toch hoeft een onvolledig gezin geen slecht gezin te zijn. In de jaren na de eerste en tweede wereldoorlog zijn miljoenen vrouwen heel goed in staat gebleken hun kinderen alleen op te voeden. Laten wij dus oppassen dat wij niet te snel met ons oordeel klaarstaan. Men heeft trouwens ontdekt dat veel van die ‘onvolledige gezinnen’ nauwe contacten onderhouden met overige familieleden en dus opener en meer levensvatbaar zijn dan weleens is gedacht. Aan vader-kind gezinnen, waarvan er ook een groot aantal zijn, is tot nog toe niet veel aandacht besteed.

Het is echter de vraag of het gezin zelf, ook al is het ‘volledig’, wel een optimale situatie vormt. Velen zijn er tegenwoordig van overtuigd dat kleine, op zichzelf staande huishoudens oneconomisch zijn, dat zij een psychisch ongezond klimaat hebben, dat zij het traditionele verschil tussen man en vrouw in stand helpen houden en dat zij elkaar beconcurrerende, egoïstische kinderen opleveren in een tijd dat de mensheid al haar hoop op universele samenwerking heeft gevestigd. Ook is er het argument dat de enige functie van het gezin van tegenwoordig liefde en gezelligheid bieden is, en dat die bestaansreden absoluut onvoldoende is.

Nu de economische, opvoedende en beschermende functies van het gezin voor een groot deel zijn overgenomen door de staat, is de seksuele band vrijwel de enige basis voor het huwelijk geworden - en iedereen weet hoe berucht zwak die basis is. Scheiden en hertrouwen zijn misschien praktische oplossingen voor de volwassenen, maar lijken nauwelijks in het belang van de kinderen. Het is daarom ook terecht dat een aantal verstandige mannen en vrouwen blijft doorgaan met het zoeken naar stabielere, ‘nieuwe, verbeterde’ gezinsmodellen.

Nieuwe gezinsmodellen

De nadelen van het moderne gezin hebben veel mensen doen uitzien naar alternatieven. Sommige hervormers willen een terugkeer naar de traditionele familiehuishouding van vóór de industriële revolutie. Maar hoe die in de huidige omstandigheden opnieuw tot leven geroepen zou kunnen worden is niet goed duidelijk. Trouwens, ook die vorm had een aantal grote gebreken. In de behoefte aan privacy en persoonlijke vrijheid, waarvan wij nu het idee hebben dat wij er recht op hebben, kon in ieder geval niet worden voorzien. Gezinnen met slechts een paar extra familieleden kan iedereen ook nu nog vormen zonder dat daar al te grote maatschappelijke veranderingen voor nodig zouden zijn.

Vrijwel niemand gelooft echter, dat dergelijke sporadische, kleine veranderingen veel verschil zouden opleveren. Het werkelijke probleem schijnt dieper te liggen. Velen hebben het idee dat ze zich nooit ‘helemaal zullen kunnen ontplooien’ als niet eerst de hele maatschappij radicaal verandert. Zij geloven dat er eerst een ‘nieuwe man’ en een ‘nieuwe vrouw’ moeten komen voordat een beter gezinssysteem kan worden gecreëerd. Zij zijn van mening dat het in de huidige maatschappelijke orde niet mogelijk is om werkelijk gelukkig te zijn. Zij vinden dat onze huidige, ongezonde cultuur de menselijke natuur deformeert en eisen daarom een ‘nieuwe start’ en een volledig breken met alle tradities. Die bereidheid tot experimenteren is niet helemaal nieuw, maar in de beroering van de jongste geschiedenis is hij wel bij meer mensen ontstaan dan ooit tevoren. Dat heeft er toe geleid dat er momenteel op diverse plaatsen in de wereld met alternatieve gezinsmodellen wordt geëxperimenteerd. Wat er op dit gebied mogelijk is blijkt uit de twee volgende voorbeelden.

De kibboets

De kibboets (Hebreeuws: groep) is een soort collectieve landbouwnederzetting die in Israël vrij veel voorkomt. De kibboetsbewoners werken voor het collectief en alles is gemeenschappelijk bezit. Gehuwden hebben een eigen kamer, maar eten in de gemeenschappelijke eetzaal. Alle kinderen leven bij elkaar in een gemeenschappelijk ‘kinderhuis’. Zij worden verzorgd en onderwezen door geschoold personeel, en in de avonduren mogen zij even bij hun ouders zijn. Er kan daarom toch een soort band tussen ouders en kinderen ontstaan. Maar omdat de niet gehuwde volwassenen eveneens voor het levensonderhoud van de kinderen werken en ze daarom ook als ‘eigen’ beschouwen, heerst er in een kibboets een nieuw, ruimer familieverband, dat uniek is in de wereld. Het huwelijk is er monogaam, en wordt officieel erkend door aan het jonge paar een eigen kamer toe te wijzen. Seksuele relaties tussen ongehuwde jongeren zijn toegestaan, maar vroeg of laat komt er meestal wel een blijvende verbintenis uit voort. De partner is meestal niet uit de eigen kibboets afkomstig. Dat komt omdat men elkaar in het kinderhuis als broer en zus is gaan beschouwen en daarom ten opzichte van elkaar ook incestgevoelens heeft ontwikkeld. De vrouw behoudt haar meisjesnaam en blijft (of wordt) een zelfstandig kibboetslid.

Het gezin in traditionele zin is in dit soort gemeenschappen dus een onbekend verschijnsel, want ouders en kinderen leven niet bij elkaar. Bovendien werken de ouders niet voor zichzelf of voor elkaar, en evenmin voor hun nakomelingen of verwanten. Werk, scholing en alle gemeenschapsvoorzieningen worden samen gedeeld en zijn ‘van iedereen, naar vermogen, voor iedereen, naar behoefte’. De kibboets dankt zijn bestaan aan het idealisme van de eerste joden die zich in Israël vestigden en die een menselijker samenleving wilden opbouwen. Maar naarmate de welvaart toenam bleek het soms weleens moeilijk om dit idealisme levend te houden. Bovendien waren er natuurlijk ook in Israël mensen die weinig voor het experiment voelden. Tot nog toe is het in andere landen niet dikwijls nagevolgd.

De commune

Het woord commune wordt tegenwoordig gebruikt voor allerlei verschillende soorten gemeenschappelijke huishoudens, van ‘hippiefarms’ tot bepaalde op het praktisch nut afgestemde regelingen van groepjes stadsmensen die de kosten van het levensonderhoud proberen te drukken. Iedereen met een beetje gezond verstand begrijpt namelijk dat wonen, koken, wassen, tuinieren, kinderen opvangen enzovoort, voordeliger is wanneer enkele gezinnen dat gezamenlijk doen. Daarom zijn sommige families hun krachten en een deel van hun inkomen gaan bundelen teneinde geld uit te kunnen sparen. Hun commune betekent in sommige gevallen niet meer dan dat men in een gezamenlijk huis of op een gezamenlijk erf woont en dat men een efficiënter gebruik maakt van allerlei huishoudelijke apparatuur.

Maar soms blijft het daar niet bij. Vooral de laatste 15 jaar is een aantal jonge mensen van de maatschappij vervreemd geraakt en heeft op het platteland of ergens in een stadswijk voor een nieuwe levensstijl gekozen. Maar ook in vroeger eeuwen, en met name in Amerika, zijn er al mensen geweest die naar een ‘natuurlijker’ manier van leven zochten. Het karakter van radicale communes wordt vaak in belangrijke mate bepaald door de bedoelingen van degene die de commune gesticht heeft. Sommige communes zijn gebaseerd op een bepaalde geloofsovertuiging, andere zijn volkomen werelds en hedonistisch. In sommige communes wordt het monogame huwelijk gehandhaafd, in andere wordt met een geïmproviseerde vorm van polygamie of groepshuwelijk geëxperimenteerd. Sommige ouders sturen hun kinderen gewoon naar school, anderen proberen hun kinderen zelf les te geven. Dat laatste is in Nederland overigens verboden. In sommige communes leeft men volgens het systeem van gemeenschappelijk bezit en kan men zichzelf bedruipen, andere communes zijn afhankelijk van geld van buitenaf, bijvoorbeeld van sociale voorzieningen of van financiële hulp van particulieren. Sommige communes bestaan al jarenlang en zijn relatief stabiel, andere zijn mislukt of leiden een kwijnend bestaan en zijn een waarschuwing voor naïeve mensen die denken dat in een commune leven een makkelijke zaak is.

Gezien dit uiterst wisselende beeld is het moeilijk om over de moderne commune tot een bepaald eindoordeel te komen. In vele gevallen zal er zeker worden voorzien in een werkelijk bestaande behoefte op een manier waarin het ‘normale’ gezin zoals wij dat kennen dat niet doet. Het mislukken van vele communes zegt niets over de vaak goede bedoelingen van degenen die ermee begonnen zijn. Het ziet er dan ook naar uit dat er in de toekomst nog vaak met communes zal worden geëxperimenteerd. De kans bestaat dat op een goede dag sommige van die experimenten waardevolle alternatieven zullen vormen die met succes op grotere schaal kunnen worden nagevolgd.

[Sex Atlas] [Inhoud] [Wrd. voor. - bewerkers] [Inleiding] [I - Het mensel. lichaam] [II - Seksueel gedrag] [III - Seks. en maatsch.] [De sociale rol] [Aangepast - afwijkend] [Huwelijk en gezin] [De onderdrukten] [De 'seksuele revolutie'] [Seksueel slang] [Instanties en groepen] [Literatuurlijst]