De vrouwelijke geslachtsorganen

De vrouwelijke geslachtsorganen

DE VROUWELIJKE GESLACHTSORGANEN

1. Venusheuvel
2.  Grote schaamlip (één van een paar)
3.  Kleine schaamlip (één van een paar)
4.  Clitoris of kittelaar
5.  Urethraal opening
6.  Blaas
7.  Vaginaal opening
8.  Vagina
9.  Cervix (baarmoederhals)
10.  Uterus (baarmoeder)
11.  Eileider (tuba: één van een paar)
12.  Eierstok (ovarium: één van een paar)

De vrouwelijke en mannelijke geslachtsorganen hebben de mensheid sinds mensenheugenis gefascineerd. Op het ene tijdstip in de geschiedenis en op de ene plaats werd dit gefascineerd zijn echter anders geuit dan op het andere tijdstip op een andere plaats. (Zie voor details ‘De mannelijke geslachtsorganen’). In onze cultuur schijnen de meeste mensen de seksuele kanten van hun lichaam met gemengde gevoelens te bekijken. Dit komt duidelijk tot uitdrukking in onze taal. Een vroeger Veel gebruikt woord voor geslachtsorganen was bijvoorbeeld ‘schaamdelen’. Dit woord geeft aan dat men zich voor bepaalde delen van het lichaam eigenlijk schaamt en dat men van mening is dat er over deze delen niet openlijk gesproken hoort te Worden. Pudenda,het Latijnse woord voor schaamdelen, is zelfs lange tijd een normale medische term geweest.

Maar ook de moderne medische terminologie is met volledig juist. Woorden als ‘genitaliën’ (Latijn genitalia:voortplantingsorganen) of voortplan- tmgssysteem zijn als omschrijving van de geslachtsorganen eigenlijk onvolledig. Sommige organen (bijvoorbeeld de eileiders bij de vrouw) hebben weliswaar uitsluitend een functie bij de voortplanting, maar andere organen (zoals de clitoris) geven in hoofdzaak seksueel genot. In sommige landen, vooral Arabische, willen de mannen niet dat hun vrouwen plezier beleven aan sex en daarom wordt bij alle vrouwen de clitoris operatief weggenomen. Zo’n operatie heet clitoridectomie. Het spreekt vanzelf dat dit wegnemen van de clitoris alleen gevolgen heeft voor het seksuele lustgevoel, niet voor de vruchtbaarheid.

Helaas is het woord ‘geslachtsorganen’ dat in dit boek wordt gebruikt ook niet ideaal. Het geeft alleen aan dat het om organen gaat die het onderscheid vormen tussen de beide geslachten. Het feit dat deze organen een seksuele respons geven komt er niet in tot uitdrukking. Maar eigenlijk geldt dat ook voor organen als onze mond, huid en borsten, die allemaal ook seksuele prikkels ontvangen en overbrengen. Daarom lijkt het gebruik van het woord ‘geslachtsorganen’, ondanks zijn beperkingen, toch wel verantwoord,

Objectief onderzoek van de vrouwelijke geslachtsorganen is altijd moeilijk geweest, en daarom begreep men de functie van de mannelijke geslachtsorganen al lang voordat men helemaal inzag hoe die van de vrouw functioneerden. Een van de redenen hiervoor was het feit dat de nadruk vooral - en veel te sterk - lag op de voortplantende rol van de vrouw. Voor het feit of vrouwen al dan niet een orgasme konden krijgen interesseerde men zich niet erg. Een andere reden was van anatomische aard, namelijk dat de belangrijkste geslachtsorganen van de vrouw nauwelijks of helemaal niet zichtbaar zijn, want ze liggen in de buikholte. De niet moeilijk te onderzoeken uitwendige geslachtsorganen van de vrouw geven geen enkele aanwijzing omtrent de fysiologische processen die zich dieper in het lichaam voltrekken. Veel vrouwen begrijpen dan ook zelf niet goed hoe hun lichaam functioneert. Gelukkig is er door modern wetenschappelijk onderzoek in deze situatie veel verbetering gekomen. Hoewel ook nu nog veel vragen niet beantwoord zijn, is het toch mogelijk om elke vrouw zoveel te vertellen dat ze er voor de gewone gang van zaken mee kan volstaan. Hiermee wordt een einde gemaakt aan vage angsten en oude bijgeloven en kunnen beide seksen ten opzichte van de vrouwelijke geslachtsorganen een volwassen en verantwoord standpunt innemen.

De uitwendige geslachtsorganen

De vrouwelijke uitwendige geslachtorganen zijn de venusheuvel, de grote en kleine schaamlippen, de clitoris (kittelaar) en de vaginaalopening. Deze delen gezamenlijk worden vaak aangeduid met de term vulva (Latijn: vermoedelijk ‘ineengerold liggend’).

De venusheuvel

De venusheuvel (mons veneris) bestaat uit stevig onderhuids vetweefsel dat boven de verbinding- splaats van linker en rechter schaambeen (de symfyse) ligt. In de puberteit gaat hier het eerste schaamhaar groeien, waardoor de venus- of schaamheuvel het meest opvallende deel van de vulva wordt.

De grote schaamlippen

De grote schaamlippen (labia majora) zijn twee dikke plooien onderhuids vetweefsel die van de venusheuvel naar onder lopen en de buitenrand van de vulva vormen. Aan de buitenkant groeit hierop later ook haar, net als op de venusheuvel. Gewoonlijk liggen de grote schaamlippen tegen elkaar aan, zodat ze de andere delen van de vulva lijken te bedekken, maar een stevige afsluiting geven de schaamlippen niet.

De kleine schaamlippen

Direct onder de grote schaamlippen liggen de kleine schaamlippen (labia minora).Dit zijn twee dunnere huidplooien die er slijmvliesachtig uitzien en die veel bloedvaten en zenuwuiteinden bevatten. Ze zijn dan ook bijzonder gevoelig. Vlak onder de venusheuvel komen ze samen en vormen dan een enkelvoudig huidplooitje dat over de clitoris ligt. Dit plooitje wordt ook wel clitorispraeputium of gewoon clitoriskapje genoemd.

De clitoris

De clitoris (Grieks kleitoris: het ingeslotene) ligt onder de venusheuvel op de plaats waar de twee kleine schaamlippen samenkomen. De clitoris is een kort, knopvormig orgaan dat voornamelijk bestaat uit weefsel dat op kan zwellen, dat wil zeggen uit twee structuren van sponsachtig weefsel (corpora cavernosa)dat zich snel met bloed kan vullen, zodat het hele orgaan stijf en groter wordt. Het zit vast, net als de penis, op de symfyse.

De clitoris wordt gedeeltelijk bedekt door het clitoriskapje. Onder dit kapje kan zich bij onvoldoende hygiëne een soort huidsmeer (smegma) ophopen, met als gevolg irritatie of andere moeilijkheden. (Zie ‘Pijn tijdens geslachtsverkeer’).

Buiten seksuele opwinding heeft de clitoris een gemiddelde lengte van ongeveer twee centimeter; het grootste deel hiervan is uitwendig niet zichtbaar. Bij opwinding kan de clitoris in doorsnee verdubbelen. In zeker opzicht is hij te vergelijken met een hele kleine penis. De glans, die gewoonlijk onbedekt is, is uiterst gevoelig, want hij is uitgerust met talloze zenuwuiteinden. Anders dan de penis echter steekt de clitoris bij opwinding niet naar voren, maar trekt juist weg onder het clitoriskapje. De clitoris is gemakkelijk mechanisch te prikkelen en dat is voor de seksuele opwinding van de vrouw van groot belang. (Zie voor details ‘De vrouwelijke seksuele respons’).

De vaginaalopening

De vaginaalopening ligt onder die van de urethra die, bij vrouwen, niets met de geslachtsorganen te maken heeft en uitsluitend dient voor het lozen van urine. De urethraalopening is maar heel klein en ligt ongeveer halverwege tussen de clitoris en de vaginaalopening. Daarentegen is de vaginaalopening vrij groot, hoewel deze gedeeltelijk kan zijn afgesloten door een dunne huidplooi, die het ‘hymen’ of maagdenvlies wordt genoemd.

Voor zover men weet heeft het maagdenvlies geen fysiologische functie. Toch werd er vroeger, en in bepaalde culturen tegenwoordig nog wel, veel waarde aan gehecht. Zo werd gedacht dat een intact maagdenvlies een bewijs was van maagdelijkheid. Dat is echter helemaal niet het geval. Een maagdenvlies heeft gewoonlijk een of meer gaatjes waardoor het geheel zo rekbaar is dat er zonder scheuren van betekenis een of meer vingers, of zelfs een penis kunnen worden ingebracht. Andere vrouwen echter hebben een dik, straf maagdenvlies dat gemakkelijk scheurt, niet alleen bij een coïtus, maar ook bij bepaalde lichamelijke inspanning of sportbeoefening. Soms ontbreekt het maagdenvlies totaal, en zeer zelden is het zó sterk ontwikkeld dat het de vaginaalopening als een membraam geheel afsluit. Het is dus duidelijk dat uit de staat van het maagdenvlies niets af te leiden valt. Niets betreffende de seksuele onschuld van een vrouw, maar ook niets betreffende haar eventuele ervaring. In de meeste gevallen kan het best de eerste coïtus zijn waarbij het maagdenvlies scheurt, maar dit kan ook gebeuren tijdens masturberen of vrijen, of bij het eerste gebruik van tampons. Het inscheuren kan wat pijnlijk zijn en een kleine bloeding veroorzaken. Reden om bang te zijn voor veel pijn is er echter niet.

Aan weerszijden van de vaginaalopening, tussen de rand van het hymen en de kleine schaamlippen, liggen onder de oppervlakte, niet zichtbaar, de klieren van Bartholin, die overeenkomen met de bulbourethrale klieren (de klieren van Cowper) bij de man. Deze klieren scheiden meestal maar een lem beetje vocht af. Het meeste vocht tijdens een coitus is niet van deze klieren, maar van de vagi- naalwand zelf afkomstig.

De inwendige geslachtsorganen

De vrouwelijke inwendige geslachtsorganen zijn de

eierstokken, de eileiders, de baarmoeder en de vagina.

De ovaria

De ovaria (de eierstokken, de vrouwelijke kiemklieren of gonaden) zijn twee structuren, zo groot als een walnoot, die in de buikholte liggen aan weerskanten van de baarmoeder.

De eierstokken hebben een dubbele functie:

•     ze produceren eicellen, die in de eileiders terechtkomen;

•     ze produceren hormonen, die direct in de bloedstroom worden geloosd.

Deproduktie van eicellen

Alle cellen die later tot eicellen zullen uitgroeien worden al vóór de geboorte in de eierstokken van het meisje gevormd. In het primitieve beginstadium heten deze cellen oögonia. Deze oögonia worden dan primaire oöcyten, en tenslotte worden enkele oöcyten tot rijpe eicellen (ova).

Het proces van de eicelproduktie, oögenese genaamd, begint al in de foetale periode, maar stopt bij de geboorte. Ieder meisje wordt dan ook geboren met zo’n 500.000 primaire oöcyten, die tot de puberteit onveranderd in de ontwikkelingsfase blijven die bij de geboorte was bereikt. (In de tussenliggende jaren worden geen nieuwe oöcyten meer gemaakt. Integendeel, veel van de voor de geboorte ontwikkelde oöcyten sterven geleidelijk af. Tegen de tijd dat het meisje in de puberteit komt heeft ze nog maar ongeveer 30.000 primaire oöcyten over die verder tot ontwikkeling kunnen komen. Bij een vrouw van 30 is dit aantal nog maar ongeveer 10.000, en tegen de tijd dat de menopauze begint zijn alle primaire oöcyten verdwenen). Wanneer het proces van de oögenese in de puberteit weer wordt voortgezet, worden er elke maand door een van beide eierstokken een of meer rijpe eicellen geproduceerd, tot het moment dat ze - na de menopauze - ophouden te functioneren. In haar vruchtbare jaren produceert een vrouw ongeveer 400 rijpe eicellen. Het spreekt vanzelf dat slechts enkele van deze eicellen kunnen worden bevrucht.

Dit hele proces vormt een opvallend contrast met de manier waarop bij de man zaadcellen worden geproduceerd (beginnend bij de puberteit worden er dagelijks ononderbroken miljoenen zaadcellen geproduceerd; zie voor details ‘De mannelijke geslachtsorganen’).

De ontwikkeling tot een rijpe eicel verloopt in een paar fasen: elke primaire oöcyt bevindt zich temidden van een trosje cellen dat tot steun dient. Deze trosjes liggen onder het kapsel van de eierstok. Elke maand groeit, onder invloed van bepaalde hormonen één zo’n trosje uit tot het punt waarop het in de vorm van een flink blaasje op het eierstokopper- vlak verschijnt. Dit blaasje wordt Graafse follikel genoemd (naar de 17e eeuwse anatoom De Graaf). Tijdens de uitgroei van de follikel deelt de primaire oöcyt, die als alle andere cellen in het lichaam van de vrouw 46 chromosomen bevat (waaronder twee X-chromosomen), zich in twee cellen die zeer ongelijk van grootte zijn: in een nogal grote secundaire oöcyt en in een minuscuul zogenaamd poolli- chaampje. Bij deze deling worden de 46 chromosomen onderling verdeeld. Elk van beide nieuwe cellen krijgt de helft ervan toebedeeld. Dus zowel de secundaire oöcyt als het poollichaampje bevatten elk niet meer dan 23 chromosomen (waaronder één X-chromosoom).

Het poollichaampje sterft af en valt uiteen. Alleen de secundaire oöcyt ontwikkelt zich verder. In het begin drijft deze vrij rond in het vocht van de groeiende follikel. Op een bepaald moment barst de follikel en komt de secundaire oöcyt in de buikholte terecht. Dit noemt men de ovulatie. Vervolgens gaat de secundaire oöcyt de dichtstbij gelegen eileider binnen. Hier deelt de oöcyt zich opnieuw in twee cellen van ongelijke grootte: in één betrekkelijk groot oötide (rijp ovum) en in een minuscuul tweede poollichaampje. Maar dit keer worden bij de deling de chromosomen niet meer onderling verdeeld, maar verdubbeld. Beide nieuwe cellen bevatten dan ook 23 chromosomen (waaronder één X-chromosoom). Deze laatste deling en de uitdrijving van het tweede poollichaampje doet zich alleen voor in geval van bevruchting. Terwijl het tweede poollichaampje net als het eerste afsterft, koppelen de 23 chromosomen van de oötide zich aan de 23 chromosomen van het spermatozoon en vormen zo een nieuwe cel (de zygote) die weer 46 chromosomen bevat, net als alle andere lichaamscellen. (Zie voor details ‘De bevruchting’).

De produktie van hormonen

In een paragraaf elders is al gezegd dat de mannelijke en vrouwelijke gonaden (eierstokken en testikels) ook bepaalde hormonen produceren. Deze kiemklierhormonen zijn onderverdeeld in vrouwelijke hormonen (oestrogenen) en mannelijke hormonen (androgenen). Deze termen zijn echter misleidend omdat in ieder vrouwenen mannenlichaam zowel ‘vrouwelijke’ als ‘mannelijke’ hormonen te vinden zijn. Er zijn alleen verschillen in de hoeveelheid van deze hormonen. Vóór de puberteit is de oestrogeenen androgeenspiegel in het bloed van jongens en meisjes vrijwel gelijk. In de puberteit doet zich echter een verschuiving voor. In het vrouwelijke lichaam wordt het oestrogeen gehalte veel hoger dan het androgeen gehalte, en in het mannelijke lichaam wordt het androgeen gehalte iets hoger dan het oestrogeen gehalte. Bij de vrouw ontwikkelen zich, mede door dit stijgen van het oestrogeen gehalte, in de puberteit de vrouwelijke secundaire geslachtskenmerken. (Bij de man ontwikkelen zich, mede door het stijgen van het androgeen gehalte, de mannelijke secundaire geslachtskenmerken).

Behalve oestrogenen (en androgenen) produceren de eierstokken van een geslachtsrijpe vrouw ook een hormoon dat progesteron heet. De progeste- ronproduktie vindt voornamelijk plaats in het corpus luteum (Latijn: het gele lichaam) dat na de ovulatie ontstaat uit de opengebarsten wand van de follikel. In haar vruchtbare jaren zijn de oestrogenen zowel als het progesteron voor de voortplan- tingscyclus van de vrouw van groot belang. (Zie voor details ‘De menstruele cyclus’).

Over aard en functie van hormonen in het menselijk lichaam is veel nog onbekend. Maar enkele fundamentele punten staan nu wel vast: de kiemklierhormonen zijn noodzakelijk voor de lichamelijke ontwikkeling van jonge mensen, niet voor de seksuele activiteit van volwassenen. Met andere woorden, vrouwen en mannen hebben hun kiemklierhormonen nodig in de puberteit om volledig geslachtsrijp te worden. Wanneer ze dat echter geworden zijn, kunnen ze zonder deze hormonen seksueel normaal functioneren. Een vrouw die de menopauze nadert hoeft dan ook niet bang te zijn dat ze haar seksuele reactievermogen zal verliezen. Ook wanneer haar eierstokken geen hormonen meer produceren kan ze seksueel actief blijven. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor vrouwen bij wie de eierstokken wegens ziekte operatief zijn weggenomen (Zie voor details ‘De rol van hormonen’).

De tubae

De tubae, de eileiders dus, lopen van de eierstokken naar de baarmoeder. De term eileider geeft exact de functie weer. De eileiders vormen namelijk een doorgang waarlangs de eicel kan afdalen naar het gebied waar de cel zich kan innestelen in het geval zij bevrucht is. (Ze vormen ook de doorgang voor de zaadcellen die van de baarmoeder naar boven zwemmen om te proberen een eicel te pakken te krijgen). Het brede uiteinde van de eileider dat de eierstok omvat heeft franje-achtige uitlopers die fimbriae(enkelvoud: fimbria)heten en die zich over het eierstokoppervlak heen en weer bewegen; het uiteinde aan de kant van de baarmoeder mondt direct binnen in de baarmoederholte uit.

De bevruchting van een eicel vindt gewoonlijk in het bovenste deel van een eileider plaats. De binnenkant van de buis is bekleed met trilhaartjes, het zijn er ontelbare, die cilia(enkelvoud; cilium) heten. Door de bewegingen van deze ciliain combinatie met de spiersamentrekkingen van de eileiderwand, wordt de eicel in de richting van de baarmoeder gestuwd. (In de zaadstreng bij de man worden de zaadcellen op dezelfde manier getransporteerd, omdat ze op dat punt nog niet in staat zijn zich zelfstandig voort te bewegen).

De uterus

De uterus (baarmoeder), is een spierorgaan dat tussen en enigszins onder de eierstokken ligt, ongeveer middenin de onderbuik. De vorm van de baarmoeder, die ongeveer acht centimeter lang is, lijkt het meest op een op zijn punt staande peer. Boven- m komen aan weerszijden de eileiders in de baarmoeder uit. Het brede bovendeel, dat het baarmoe- derlichaam wordt genoemd, ligt meestal voorover, over de blaaskoepel, en wordt van het smalle onderste deel gescheiden door middel van een kleine vernauwing. Dit onderste deel heet cervix of baar- moederhals, en loopt uit in het diepe en hoogst gelegen deel van de vagina. De cervix heeft een kleine opening waardoor zaadcellen van de vagina m de baarmoeder terecht kunnen komen. Behalve m een bepaalde periode tijdens de ovulatie is de cervixopening afgesloten door een ondoordringbaar laagje slijm.

De dikke baarmoederwand is opgebouwd uit drie lagen: de buitenkant of het perimetrium, de middelste spierlaag of het myometrium, en de binnenste laag of het endometrium. Dit endometrium bestaat uit slijmvliesweefsel dat elke maand opnieuw dikker wordt, ter voorbereiding op de eventuele innesteling van een bevruchte eicel. (Zie ook De bevruchting’). Als er geen bevruchting plaats vmdt laat het endometrium grotendeels los van de onderlaag en wordt tijdens de menstruatie via de cervix en de vagina afgevoerd. (Zie ‘De menstruele cyclus’).

Bij een zwangerschap zet de baarmoeder uit terwijl ^e foetus groeit. De sterk gespierde structuur van net myometrium maakt het niet alleen mogelijk dat oe baarmoeder enorm kan uitzetten, maar zorgt ook voor de nodige druk tijdens de bevalling, als de toetus naar buiten wordt geperst. (Zie ‘De geboor-

Ook bij een orgasme trekken de baarmoederspie- ren samen. (Zie voor details ‘De vrouwelijke seksuele respons’).

De vagina

De vagina (Latijn: schede) is een spierbuis van ongeveer negen centimeter lengte die van de cervix uitloopt in een opening naar buiten, als onderdeel van de vulva.

De vagina heeft drie hoofdfuncties:

De vagina vormt het kanaal waarlangs het afgeroken endometrium en wat bloed tijdens de menstruatie het lichaam verlaten. (Zie ‘De menstruele cyclus’).

De vagina vormt een plaats voor de penis van de man en zijn geloosde zaad, dat vervolgens via de cervix naar boven gaat. (Zie ‘De bevruchting’).

De vagina vormt het kanaal waarlangs de baby bij de geboorte vanuit de baarmoeder naar buiten komt (Zie ‘De geboorte’).

In rust is de vagina een buis waarvan de wanden dicht tegen elkaar aan liggen, dat wil zeggen het is meer een potentiële dan een werkelijke ruimte. Het slijmvliesoppervlak aan de binnenkant herbergt, net als dat van de mond, verschillende soorten organisrnen die in een gezond ecologisch evenwicht leven. Dit evenwicht kan echter worden verstoord door chemische invloeden van buitenaf. Daarom is het zonder medische noodzaak gebruiken van vaginaalsprays en douches te ontraden. De vagina houdt zichzelf met eigen vocht schoon, en beschikt bovendien over een speciale bescherming tegen infectie. (Zie voor een beschrijving van vaginale infecties en besmettingen ‘Geslachtsziekten’).

De wanden van de vagina, die dus dicht tegen elkaar aan liggen, bevatten slijmvliescrypten en veel bloedvaten, maar geen klieren en zenuwuiteinden. (Zie ook ‘De vrouwelijke seksuele respons’). Als de vrouw seksueel opgewonden is scheiden deze wanden een waterig vocht af dat dient om de vagina bij een coïtus gladder te maken. Zonder die gladheid kan het inbrengen van een penis zowel voor de vrouw als voor de man een pijnlijke zaak zijn. (Zie ‘Pijn tijdens geslachtsverkeer’).

De vagina past zich aan elke penisgrootte aan, of de penis groot of klein is doet er dus niet toe. Het deel van de vagina dat het dichtst bij de opening naar buiten ligt kan echter weleens slapper worden dan de partners zouden wensen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn na een bevalling, of gewoon, als gevolg van het ouder worden. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat de spieren rond de vaginaalopening zich zó krachtig samentrekken, dat de penis niet meer naar binnen gaat. Zo’n vaginakramp heet vaginisme. Een vrouw kan aan beide situaties zelf veel doen door te leren haar vaginaspieren onder controle te krijgen, en deze spieren met bepaalde oefeningen goed te ontwikkelen. Enkele van deze oefeningen, de zogenaamde Kegel-oefeningen, kunnen te allen tijde en overal worden gedaan. Ze worden elders beschreven. (Zie ‘Seksueel onvermogen bij de vrouw - anorgasmie’).

De menstruele cyclus

Een vrouw wordt vruchtbaar in de puberteit en wordt weer onvruchtbaar als ze de leeftijd van 50 jaar gepasseerd is. Maar ook in haar vruchtbare jaren kan ze slechts op één bepaald tijdstip per maand worden bevrucht, namelijk als er uit een van haar eierstokken een eicel vrijkomt. Het maandelijks terugkeren van dit gebeuren vormt, samen met een aantal andere regelmatig terugkerende lichamelijke veranderingen, de vrouwelijke voort- plantingscyclus. Het duidelijkste uiterlijke kenmerk hiervan is de menstruatie (maandelijkse bloeding). Daarom kan de voortpiantingscyclus ook menstruele cyclus worden genoemd. Het voordeel van deze laatste term is dat hij verwijst naar een concreet gebeuren dat alle vrouwen kennen, ook vrouwen die zich niet voortplanten.

De eerste menstruatie (ook wel menarche genoemd) valt meestal tussen de leeftijd van 11 en 13 jaar. De tweede menstruatie kan echter veel langer dan een maand op zich laten wachten. In de puberteit is de menstruele cyclus nog zeer onregelmatig. Pas later ontstaat er een vast patroon. Bij een volwassen vrouw duurt de menstruele cyclus meestal tussen 28 en 35 dagen. Toch is enige onregelmatigheid altijd mogelijk en heel normaal. De onregelmatigheid neemt weer toe als de vrouw ouder wordt. Tenslotte, na de menopauze, houden de menstruaties helemaal op.

II. DE DRIE FASEN VAN DE MENSTRUELE CYCLUS

(Gerekend vanaf de eerste dag van de menstruatie) FSH: Follikel-stimulerend-hormoon; E: Oestrogeen; LH: luteïniserend hormoon; P: Progesteron. N.B.: Binnen 24uur nadeovulatie is er een sterke stijging van het progesteron gehalte.

In medische handboeken wordt de menstruele cyclus gewoonlijk in twee, drie, vier, of meer verschillende fasen ingedeeld. Zo’n indeling blijft weliswaar altijd een ietwat willekeurige zaak, maar verschaft toch een inzicht in de biologische processen die zich afspelen. Voor ons doel lijkt een indeling in drie fasen voldoende.

De drie fasen van de menstruele cyclus De hoofdfunctie van de menstruele cyclus is niet moeilijk te omschrijven: tijdens de menstruele cyclus wordt het baarmoederslijmvlies klaargemaakt voor de mogelijke innesteling van een bevruchte eicel. Wanneer dat niet gebeurt wordt het slijmvlies afgebroken en via de vagina afgevoerd. Dit afvoeren heet menstruatie of menstruele bloeding. Wanneer het bloeden stopt, begint het klaarmaken van het baarmoederslijmvlies, en daarmee de hele cyclus, weer van voren af aan.

In theorie zou men voor een beschrijving van de menstruele cyclus met elke fase kunnen beginnen. Een arts rekent als menstruele cyclus de eerste dag van de menstruatie tot de laatste dag vóór de volgende menstruatie. Hier is het echter beter om met de uitgroei van de eicel (ovum) en het geleidelijk dikker worden van het baarmoederslijmvlies (endometrium) te beginnen.

1.     De voorbereiding op de ovulatie

Wanneer de menstruatie ophoudt is het baarmoederslijmvlies erg dun. Maar onder invloed van oestrogeen, een hormoon dat door de eierstokken wordt geproduceerd en dat in de bloedstroom wordt afgegeven, wordt het slijmvlies langzaam weer dikker. Het stijgen van het oestrogeen gehalte bevordert ook de groei van enkele Graafse folli- kels, die de onrijpe eicellen omsluiten. Maar tenslotte groeit slechts één follikel volledig uit, de andere slinken weer. Na ongeveer twee weken barst die ene follikel en laat de eicel gaan. Dit loslaten van de eicel heet de ovulatie. Op het moment dat de ovulatie plaats vindt is het baarmoederslijmvlies al aanzienlijk dikker geworden en bijna klaar voor een eventuele innesteling.

De ovulatie valt ongeveer twee weken vóór het begin van de volgende menstruatie. Dat wil zeggen, als de eicel niet wordt bevrucht en zich innestelt, wordt het baarmoederslijmvlies afgebroken en twee weken later afgevoerd. Van achter naar voren geteld valt de ovulatie bij een menstruele cyclus van 28 dagen dus op de 14e dag; bij een cyclus van 35 dagen valt hij op de 21e dag. Met andere woorden, de periode tussen de ovulatie en de daarop volgende menstruatie is altijd vrijwel gelijk, maar de periode tussen de menstruatie en de volgende ovulatie kan vrij sterk variëren. Mensen die een zwangerschap willen voorkomen met periodieke onthouding moeten met dit gegeven goed rekening houden. (Zie ook ‘Anticonceptie’).

2.     De voorbereiding op de innesteling

Kort voor de ovulatie begint de follikel waarin de eicel zich bevindt, een nieuw hormoon te produceren, progesteron. Na de ovulatie, wanneer de gebarsten follikel verandert in een corpus luteum, (‘geel lichaam’) neemt de progesteronproduktie zeer sterk toe. Maar behalve progesteron, dat van grote betekenis is voor de laatste voorbereidingsfase van het baarmoederslijmvlies, blijft het ‘gele hchaam’ ook oestrogeen produceren. Onder invloed van deze hormonale prikkels krijgt het slijmvlies van de baarmoeder al snel de voor innesteling vereiste dikte. Wanneer de eicel uit de eierstok komt gaat hij de dichtstbij gelegen eileider binnen en begint zijn tocht naar de baarmoeder. In enkele uren voltrekt zich dan de laatste fase van het rijpingsproces, waarna de eicel kan worden bevrucht. (Zie voor details ‘De bevruchting’). Na te zijn bevrucht verandert de eicel in een trosje cellen dat zijn reis door de eileider naar de baarmoeder voortzet, waar het na ongeveer drie dagen aankomt. En tenslotte, na nog eens drie á vier dagen, gaat het zich in het voedzame baarmoederslijmvlies innestelen en is er het begin van een zwangerschap.

Door een zwangerschap blijft het corpus luteum bestaan en blijft het doorgaan met het produceren Van oestrogeen en progesteron. Het gevolg is dat er geen nieuwe ovulatie komt en dat het baarmoeder- s ijmvlies niet wordt afgebroken. Met andere woor- en, in geval van zwangerschap wordt de menstruele cyclus op dit punt onderbroken en is er geen egin van de hierna te beschrijven derde fase.

3. De menstruatie

Een bevruchting is alleen mogelijk binnen 24 uur na de ovulatie. Wanneer de eicel in die tijd geen zaadcellen tegenkomt sterft zij af en valt uiteen. In at geval is er natuurlijk ook geen innesteling. De

dikke, speciale slijmvlieslaag in de baarmoeder is dus overbodig geworden, begint los te laten en wordt uitgestoten. Het overtollige materiaal, voornamelijk slijm, slijmvliesweefsel en een wisselende hoeveelheid bloed, wordt via de vagina afgevoerd. Dit afvoeren heet menstruatie (van het Latijnse mensis, maand) en duurt drie á vijf dagen. In het gewone spraakgebruik wordt de menstruatie ‘ongesteldheid’ genoemd. De eerste dag van de menstruatie geldt als de eerste dag van de totale menstruele cyclus.

Een vrouw die ongesteld is kan last hebben van wat rugpijn, hoofdpijn of krampen in de onderbuik. Bij sommige vrouwen zijn deze verschijnselen er een paar dagen eerder dan de menstruatie zelf. Zowel deze premenstruele spanning als de pijn tijdens de menstruatie is vaak met een of ander medicament te verhelpen. In ieder geval hoeven de normale dagelijkse bezigheden er vrijwel nooit voor te worden onderbroken. Een vrouw die ongesteld is kan bijvoorbeeld gewoon aan sport doen. Dat is op geen enkele manier schadelijk voor haar gezondheid.

Veel vrouwen dragen tegenwoordig tampons als ze ongesteld zijn. Deze tampons zijn gemaakt van watten of absorberend materiaal dat daarop lijkt. Ze worden in de vagina gedragen, waar ze het afgescheiden bloed en slijm absorberen. Bij regelmatig verwisselen is er medisch geen enkel bezwaar tegen het gebruik van tampons. Vrouwen die sterk menstrueren kunnen beter het gewone maandverband gebruiken.

Gemeenschap tijdens de menstruatie Vroeger was het in veel culturen streng verboden om tijdens de menstruatie geslachtsgemeenschap te hebben. Ongestelde vrouwen werden meestal als ‘onrein’ beschouwd, en in sommige culturen werd geloofd dat een man die met zo’n vrouw naar bed ging, ziek kon worden. Moderne medische onderzoekingen hebben echter aangetoond dat deze en soortgelijke ideeën uitsluitend hebben berust op vooroordelen en bijgeloof. Zuiver medisch gezien is er geen enkel bezwaar tegen geslachtsverkeer op welk moment van de menstruele cyclus dan ook. Veel vrouwen vrijen juist het liefst kort voordat ze ongesteld worden of als ze ongesteld zijn. Toch hebben sommige mensen esthetische bezwaren tegen sex in die dagen, vanwege het bloeden. Die mensen kunnen een pessarium gebruiken. Niet alleen wordt hierdoor het bloed tegengehouden, maar het fungeert tegelijk als voorbehoedsmiddel. Want zaadcellen kunnen in het lichaam van de vrouw enkele dagen blijven leven, en een menstruele cyclus kan nu eenmaal heel onregelmatig zijn. Een zeer vroege ovulatie is nooit volledig uit te sluiten. (Zie ook ‘Anticonceptie’).

De menopauze

Meestal merken vrouwen van tussen de 45 en 50 jaar dat ze onregelmatig gaan menstrueren. En tenslotte houden de menstruaties volledig op. Dit voorgoed ophouden van de menstruaties heet menopauze of overgang. Climacterium (Grieks: kritische periode) is een veelomvattender term voor deze periode en heeft betrekking op de algemene fysiologische en psychologische veranderingen die zich in het lichaam voltrekken. Elders is al gezegd dat het aantal oöcyten in de loop der jaren daalt tot nul. Het is dus niet meer dan logisch dat de vrouw ook stopt met het maken van hormonen die voor het klaarmaken van het baarmoederslijmvlies nodig zijn. Sommige vrouwen krijgen door de hormonale veranderingen hierbij tijdelijk nogal wat last van verschijnselen van hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid, slapeloosheid en depressies. Een ander verschijnsel dat zich nogal eens voordoet zijn de ‘opvliegingen’, een kortdurend warmtegevoel dat zich over het hele lichaam uitbreidt. Zo’n op- vlieging kan van één seconde tot enkele minuten duren en na afloop krijgt de vrouw soms koude rillingen of gaat ze hevig transpireren. Dergelijke klachten in verband met de menopauze zijn vaak met behulp van een hormoonbehandeling te verlichten of te voorkomen.

In de meeste gevallen duurt het climacterium in totaal niet langer dan ongeveer twee jaar. Hoewel de menstruaties in deze periode steeds minder worden, kan de vrouw nog wel ovuleren (en dus zwanger worden). Vrouwen die tijdens het climacterium niet zwanger willen worden doen er dan ook goed aan een voorbehoedmiddel te blijven gebruiken. Wanneer er een jaar lang geen enkele menstruatie is geweest, kan men aannemen dat men niet meer vruchtbaar is.

Het verlies van de vruchtbaarheid staat volledig los van de seksuele activiteit van een vrouw. Veel vrouwen krijgen zelfs, nu ze niet meer bang hoeven te zijn voor een ongewenste zwangerschap, een hernieuwde belangstelling voor sex. (Zie ook ‘De rol van hormonen’).

De borsten

Hoewel de borsten van een vrouw strikt genomen geen geslachtsorganen zijn, zijn ze zowel voor de seksuele prikkeling als voor het voeden van een pasgeborene van grote betekenis. In zekere zin hebben de borsten dan ook zowel een erotische functie als een functie bij de voortplanting.

De borsten van een volwassen vrouw zijn twee kussentjes vetweefsel om de borstklieren. Na een bevalling gaan deze klieren melk afscheiden in speciale kanaaltjes die naar de tepels leiden. De tepels, die onder meer uit glad spierweefsel bestaan en die veel zenuwuiteinden bevatten, zijn bijzonder gevoelig en kunnen in een toestand van seksuele opwinding stijf worden. (Zie ‘De vrouwelijke seksuele respons’). Het gebied rond de tepels is roze van kleur, maar wordt door een zwangerschap donkerder - en blijft dat voorgoed.

De vrouwelijke borstontwikkeling begint in de puberteit, als gevolg van hormonale prikkels. (Zie ‘De rol van hormonen’). De uiteindelijke vorm en grootte zijn erfelijk bepaald.

Voor veel mannen en vrouwen hebben de borsten ook een seksuele betekenis. Maar, zoals voor alles wat met sex te maken heeft, geldt ook hier dat smaken verschillen. In sommige landen ziet men het liefst lange, hangende borsten; in andere gaat de voorkeur uit naar rond en stevig. In sommige culturen vindt men kleine borsten het mooist, terwijl elders een grote boezem juist het ideaal is. En zelfs binnen een cultuur kunnen ideeën over de schoonheid van een vrouw van generatie tot generatie en van mens tot mens verschillen.

Mannen hebben ook borsten, zij het dan veel kleiner dan vrouwen. Ook de tepels van een man zijn heel gevoelig. Ze kunnen stijf worden en zijn voor sommige mannen van belang bij seksuele opwinding. (Zie ‘De mannelijke seksuele respons’). In één opzicht is er echter een groot verschil met de vrouwenborst - de mannenborst bevat slechts rudimentaire borstklieren. Slechts één keer is er een kans dat een man ‘melk geeft’ - en dat is bij zijn geboorte. Een pasgeboren kind heeft bepaalde hormonen nog van de moeder, ook de hormonen die bij haar de melkproduktie bevorderen. Daarom bevatten de borstklieren van pasgeboren kinderen colostrum (biest of heksenmelk), een stof die een voorstadium is van melk. Dit geldt zowel voor meisjes als voor jongens. Maar deze toestand duurt natuurlijk niet lang. (Zie ook ‘De anatomische ontwikkeling tot man en vrouw’).

[Sex Atlas] [Inhoud] [Wrd. voor. - bewerkers] [Inleiding] [I - Het mensel. lichaam] [Proces v. seks. different.] [Anatom. ontwikkeling] [De rol van hormonen] [Lichaam van de man] [Lichaam van de vrouw] [Mensel. voortplanting] [Enk. licham. problemen] [II - Seksueel gedrag] [III - Seks. en maatsch.] [Literatuurlijst]