Transseksualiteit

Transseksualiteit

TWEE GEVALLEN VAN TRANSSEKSUALITEIT Van ‘vrouw’ tot man. Annie M. op haar zestiende verjaardag (links) en vier jaar later, na detransseksualisatie(rechts). Van ‘man’ tot vrouw. De Engelse auteur James Morris (links) werd de vrouw Jan Morris (rechts) en bleef ook na de detransseksualisatie als schrijfster succes oogsten.

Elders in dit boek is uiteengezet dat de menselijke seksuele ontwikkeling vier kanten heeft: het biologisch geslacht, de genderidentiteit (het man-zijn of vrouw-zijn gevoel), de genderrol (het zich presenteren als man of vrouw tegenover de buitenwereld) en de seksuele gerichtheid. (Zie ‘De ontwikkeling van seksueel gedrag’). Er zijn mensen met het lichaam van een man die zich vrouw voelen, en er zijn mensen met het lichaam van een vrouw die zich man voelen. Dit fenomeen werd - en wordt nog zeer vaak - transseksualiteit genoemd. De laatste jaren is de term genderdysforie voorgesteld - ‘het onvrede hebben met de genderidentiteit’. Het transseksueel zijn is dan als de meest sterke vorm van genderdysforie te beschouwen.

In de ‘klassieke’ vorm van transseksueel zijn gaat het gevoel van ‘anders’ zijn dan het anatomische geslacht ondubbelzinnig aangegeven heeft terug tot de vroegste herinnering, maar het kan ook in de puberteit, zelden nog later, doordringen. In het algemeen beginnen de grote moeilijkheden voor deze mensen op de schoolleeftijd, maar onoplosbare problemen ontstaan als in of na de adolescentie een definitieve genderrol gekozen moet worden. Een klein aantal transseksuelen ziet geen kans de problematiek naar de maatschappij en de familie over te brengen en blijft een dubbelleven leiden, een enkele maal zelfs gehuwd. Een groter aantal probeert al vroeg na de puberteit de genderrol die bij de genderidentiteit hoort te verwerven en gaat daarbij zover dat ook de mogelijkheid om het lichaam voor die genderrol geschikt te maken, gezocht wordt.

Dat betekent, dat de transseksuele jongen anatomisch tot een meisje wil worden ‘omgebouwd’ en, omgekeerd, een transseksueel meisje wil anatomisch een mannelijk lichaam krijgen. Dit vergt plastisch chirurgische ingrepen en ondersteunende behandeling met aangepaste hormoonpreparaten. Dit gebeuren wordt, helaas, meestal met de misleidende term ‘geslachtsverandering’ aangeduid. De juiste term is ‘een detransseksualiserende ingreep’. Immers, daarna is de transseksueel niet transseksueel meer: genderidentiteit en lichamelijke geslachtskenmerken zijn dan immers met elkaar in overeenstemming gekomen.

Tussen het klassieke transseksuele syndroom en het gewone menselijke gedrag liggen tal van tussenvormen van genderdysforie die hier niet allemaal besproken hoeven te worden.

Tot de jaren 1960-1970 werd transseksualiteit als een zuiver psychologisch probleem gezien, waarbij de psychoanalytische verklaring aansloot bij die welke voor de homofilie van mannelijke personen werd aangehangen: een overbezorgde, dominerende moeder en een zwakke, meestal afwezige vader. De enorme vooruitgang in onze kennis van de genetica en de ontwikkelingsgang van de hogere zoogdieren en de mens, waarbij de genderidentiteit als een functie van bepaalde structuren in de hersenen werd ontdekt, hebben de psychiatrische zienswijze sterk teruggedrongen. Mede door de gegevens van onderzoek bij vele honderden mensen met genderdysforie-problemen, kan nu worden gezegd dat transseksueel zijn, evenals daarmee verwante gedragsvormen, een sterke genetisch-biologische basis hebben, waarbij natuurlijk factoren vanuit de buitenwereld mede van betekenis zijn. Transseksueel gedrag is in alle culturen, ook de oudste, beschreven en heeft vaak een positieve betekenis gehad. In onze westerse cultuur echter is het transseksuele gedrag zeer sterk aan repressie onderhevig geweest, net als het gedrag van andere seksuele minderheidsgroepen (transvestieten, homoseksuelen). Na 1970 is er een doorbraak gekomen in de houding van de medische professie, op basis van de biologische aspecten van genderdysforie. Thans, in het begin van dejaren tachtig, zijn er enkele honderden detransseksualisaties in Nederland verricht, en in tientallen gevallen is door rechtbanken en gerechtshoven toestemming verleend tot wijziging van geboorteakte, met verandering van voornamen en geslachtsaanduiding van de betroffenen, waardoor gewenste huwelijken mogelijk werden.

Voor de zeer gecompliceerde vorm van hulp (medisch, juridisch en sociaal) die de detransseksualisatie vereist, is in 1970 in Nederland een stichting opgericht, het Nederlandse Gender Centrum. Deze stichting is na korte tijd onder de hoede gekomen van de n.v.s.h., met als belangrijkste centrum Amsterdam. Deze speciale afdeling van de n.v.s.h. houdt zich bezig met het organiseren van bijeenkomsten, het geven van voorlichting, het verstrekken van speciale identiteitskaarten in verband met politiecontroles, en juridische hulp voor het verkrijgen van wijziging van de identiteitspapieren, het krijgen van uitkeringen en, zo mogelijk, aangepast werk.

Ondanks al deze, nog in de kinderschoenen verkerende vormen van hulpverlening is het transseksueel zijn nog steeds een enorme handicap. De houding van bepaalde godsdienstige en filosofische richtingen, waaronder de psychiatrie, is ten opzichte van transseksuelen nog steeds zeer negatief, en deze diepgewortelde maatschappelijke stromingen zullen altijd wel hun moeilijkheden blijven aandragen. Toch is er de laatste 20 jaar in de Verenigde Staten en de laatste 10 jaar ook in Nederland, grote vooruitgang geboekt.


 

[Sex Atlas] [Inhoud] [Wrd. voor. - bewerkers] [Inleiding] [I - Het mensel. lichaam] [II - Seksueel gedrag] [Ontwikkel. van gedrag] [Vormen van activiteit] [III - Seks. en maatsch.] [Literatuurlijst]