De ontwikkeling van seksueel gedrag

De ontwikkeling van seksueel gedrag


In het eerste deel van dit boek hebben we gezien dat niet alleen de anatomische verschillen tussen man en vrouw, maar ook hun seksuele reactievermogen en hun voortplantingsvermogen het resultaat zijn van een langzame, geleidelijke ontwikkeling. We hebben ook gezien dat deze ontwikkeling op verschillende manieren kan worden verstoord. Zo kan de normale ontwikkeling van een foetus worden gestoord door bepaalde chromosomale of hormonale afwijkingen en kan er een kind worden geboren met geslachtsorganen die ‘niet af zijn. Zelfs bij kinderen, jongens of meisjes, die niet met misvormde geslachtsorganen ter wereld komen, kan later de normale ontwikkeling tot geslachtsrijpe mannen of vrouwen uitblijven als zij door een ongeluk, ziekte of castratie de kiemklierhormonen gemist blijken te hebben. In dat geval blijft ook het seksuele prestatievermogen beperkt en deze mensen kunnen zelf natuurlijk geen kinderen krijgen. En tenslotte zijn er de volwassenen die, ondanks het feit dat ze volkomen gezond zijn, toch geen kinderen kunnen krijgen.

Wat geldt voor de menselijke lichamelijke ontwikkeling, geldt ook voor de ontwikkeling van het menselijk seksueel gedrag. Mannelijke en vrouwelijke trekken en de voorkeur voor bepaalde partners of voor bepaalde vormen van seksuele activiteit, komen niet op een bepaald moment tot stand en blijven dan altijd gelijk, maar worden geleidelijk binnen een bepaald tijdsbestek verkregen. Het uiteindelijke resultaat van dit proces hangt niet alleen samen met de geërfde eigenschappen van een kind, maar ook met invloeden van buitenaf, bijvoorbeeld met die van ouders, leraren, speelkameraadjes en vrienden. Soms kunnen deze invloeden nogal negatief uitvallen. Een jongen kan bijvoorbeeld door zijn ouders consequent als meisje worden behandeld en daardoor tenslotte gaan denken dat hij inderdaad een meisje is. Dit vroege rolpatroon kan tenslotte niet meer worden teruggedraaid en levenslang problemen veroorzaken. Zelfs jongens en meisjes die wèl het juiste seksuele zelfgevoel ontwikkelen kunnen later, in hun uitgroei tot volledige seksuele rijpheid, worden gestoord door bepaalde traumatische ervaringen en er een compulsief of destructief gedrag aan overhouden. Er zijn veel volwassenen die ondanks het feit dat zij lichamelijk normaal ontwikkeld zijn, op een merkwaardige manier seksueel geremd zijn, een onsamenhangend gedrag vertonen, en daarom als seksueel onaangepast te beschouwen zijn.

Pas vrij kort geleden is men gaan beseffen dat volwassen menselijk seksueel gedrag het eindresultaat is van een lange, ingewikkelde en vaak niet vlekkeloos verlopende ontwikkeling. Tot het begin van deze eeuw dacht men dat seksualiteit grotendeels een kwestie was van instinct, d.w.z. het resultaat van biologische overerving. De meeste mensen namen zonder meer aan dat op een bepaald moment na de puberteit iedere man en elke vrouw ‘als vanzelf een seksuele begeerte en een seksuele activiteit ontplooide en dat er geen sociale conditionering aan te pas kwam. Seksualiteit was een ‘natuurkracht’ die er plotseling was en die, helemaal spontaan, op natuurlijke wijze volledig tot uiting werd gebracht. De maatschappij kon deze kracht wel onderdrukken, maar had zelf aan de vorming geen aandeel.

De eersten die dit traditionele standpunt serieus betwistten waren Sigmund Freud (1856-1936) en zijn volgelingen. In zijn praktijk kwam Freud in contact met veel mensen die leden aan wat men in die tijd hysterie noemde, dat wil zeggen ernstige aandoeningen als verlammingen of blindheid die lichamelijk niet te verklaren waren. Volgens het onderzoek zoals dat in die tijd gebruikelijk was, hadden deze patiënten normaal moeten kunnen functioneren. Na lange gesprekken met deze mannen en vrouwen kwam Freud tot de conclusie dat hun aandoening op de een of andere manier verband hield met pijnlijke of angstige ervaringen in de kinderjaren. Voorts ontdekte hij dat deze vroege ervaringen, die de patiënten zich niet meer bewust herinnerden, een seksueel karakter droegen. Tenslotte meende hij te kunnen constateren dat, zodra de volwassen patiënt zich deze ervaringen weer bewust herinnerde en begreep, de geheimzinnige aandoeningen vanzelf verdwenen.

Op basis van deze en andere bevindingen ontwikkelde Freud geleidelijk zijn leer van de psychoanalyse, die sindsdien sterk haar stempel heeft gedrukt op het Europese en Amerikaanse denken. Aanvankelijk werd deze leer echter met grote ontsteltenis ontvangen.

De meeste mensen vonden het gewoon ondenkbaar dat een ervaring uit de kinderjaren die al lang vergeten was, op volwassen leeftijd voor iemand nog van grote betekenis kon zijn en men was diep verontwaardigd toen men hoorde dat die ervaringen nog seksueel waren ook. In hun ogen waren kinderen ‘onschuldig’ en ‘van nature’ volstrekt niet in staat tot seksuele gevoelens of reacties. Voor Freud daarentegen was de seksualiteit van kinderen en zuigelingen zelfs een zeer belangrijk feit en viel er niet aan te tornen.

Het psychoanalytische denken gaat ervan uit dat alle mensen al direct vanaf de geboorte een fundamenteel seksueel instinct, een geslachtsdrift, hebben. Dit instinct, dat streeft naar sensuele genoegens, is aanvankelijk nog zwak en krijgt pas zijn uiteindelijk richting door een proces van ‘psycho- seksuele rijping’. Pasgeborenen zoeken hun bevrediging op een directe en onbelemmerde manier, zonder onderscheid te maken, totdat zij door sociale conditionering hun instinctive driften in bepaalde banen gaan leiden en leren beteugelen. De menselijke seksualiteit ontplooit zich dus onder invloed van twee tegengestelde krachten: het ‘lustprincipe’ en het ‘realiteitsprincipe’. Anders gezegd, de per- soonlijkheidsontwikkeling van een kind kan worden omschreven als een wisselwerking tussen biologische driften en cultureel bepaalde beperkingen. Deze strijd verloopt in drie hoofdfasen die samenvallen met de fysiologische rijping van het kind: de orale, de anale en de fallische fase.

In de orale fase (van het Latijnse woord os, dat mond betekent), is de voornaamste lustbron de mond. Drinkend aan moeders borst wordt het kind niet alleen gevoed, maar vindt het ook grote lichamelijke en psychische bevrediging. In deze fase dient de mond tevens als orgaan waarmee het kind dingen onderzoekt. Alles wordt in de mond gestopt om het te leren kennen. De wereld letterlijk ‘in zich opnemen’ is de eerste poging haar meester te worden.

In de volgende fase, de anale fase (van het Latijnse anus, dat onder meer aars betekent) wordt de anus- streek in plaats van de mond de hoofdbron van sensuele genoegens. Het kind begint nu zijn ontlasting onder controle te krijgen en daarmee, indirect, de volwassenen die het kind graag zindelijk zien. Het kind kan de volwassene nu tevreden of ontevreden stemmen door zijn ontlasting wel of niet op de gewenste plaats te deponeren. Tegelijkertijd leert het kind blijken van affectie te tonen of juist niet te tonen, ja of nee te zeggen, kortom de wereld te overmeesteren door ‘zich in te houden’ of ‘zich te laten gaan’.

Terwijl de orale en de anale fase, die ongeveer duren tot en met het derde levensjaar, voor beide seksen gelijk zijn, komt in de nu volgende fallische fase (van het Griekse phallos: penis) het besef dat er seksuele verschillen zijn tussen man en vrouw en dat er mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen zijn. Mond of anus zijn niet langer de gebieden die het meeste genot verschaffen, maar voor jongens wordt het de penis en voor meisjes de clitoris. Dit is de fase waarin kinderen actief nieuwsgierig worden naar dingen in hun omgeving, overal hun vingers insteken, hun speelgoed onderzoeken door het uit elkaar te halen, en ook hun eigen lichaam en dat van anderen gaan onderzoeken. Het belangrijkste aspect van deze fase is echter de ontwikkeling van het zogenaamde Oedipuscomplex, d.w.z. de erotische binding van het kind aan de ouder van het andere geslacht en een rivaliteitsgevoel tegenover de ouder van het eigen geslacht. (De term Oedipuscomplex is afgeleid van de Griekse legende waarin koning Oedipus zonder het te weten zijn eigen vader doodde en met zijn moeder trouwde). Zo zijn de meeste jongetjes van een jaar of vier verliefd op hun moeder. Voor hem is zij de enige vrouw die zij kennen en die zij willen kennen. Maar deze vrouw heeft al een man - de vader. De jongen van vier is jaloers op zijn vader en zou hem het liefst weg willen hebben en zijn plaats innemen. Deze wens wordt gewoonlijk ook heel spontaan uitgesproken, bijvoorbeeld wanneer de jongen bij zijn moeder in bed stapt en zegt: ‘Als ik later groot ben trouw ik met jou.’ Deze situatie is duidelijk vergelijkbaar met die van Koning Oedipus, maar er zijn een paar grote verschillen.Oedipus verdreef zijn vader werkelijk van zijn moeders zijde en trouwde echt met haar. Ook was hij een flink stuk ouder. Bij een normale ontwikkeling verlopen de zaken anders. De jongen ruilt het verlangen om met zijn moeder te trouwen in voor het verlangen om met een vrouw te trouwen die op zijn moeder lijkt, en zijn behoefte om de plaats van zijn vader in te nemen verandert in het besluit om later net zo te worden als zijn vader. Als de vader een aantrekkelijk voorbeeld voor de jongen is en zijn zoon in diens ontwikkeling tot man werkelijk steunt, is deze stap voor de jongen niet moeilijk te maken. En tegelijkertijd heeft de moeder tot taak haar zoon te laten weten dat zij al gekozen heeft en niet als seksueel object beschikbaar is. Door deze houding van zijn ouders gaat de jongen elders op zoek naar seksuele bevrediging.

Bij meisjes verloopt de ontwikkeling anders: zij houden van hun vader en zijn jaloers op hun moeder. De psychoanalytische term hiervoor luidt: Electracomplex, naar Electra - een prinses uit een Griekse legende - die na de dood van haar vader, van wie zij zeer veel gehouden had, haar moeder - die hem had vermoord - hielp doden. (Hierbij moet worden opgemerkt dat het begrip Electracomplex niet van Freud afkomstig is, maar van een paar van zijn volgelingen. Zelf stond Freud er niet achter). Freud geloofde dat ieder kind normaliter van de orale in de anale fase terechtkomt en tenslotte in de fallische fase belandt, tenzij deze ontwikkeling door negatieve factoren wordt verstoord. Zodra de behoeften van een bepaalde fase niet of juist in overdreven mate worden vervuld, bestaat de kans dat het kind ‘gefixeerd’ raakt en in zijn psychosek- suele ontwikkeling wordt geremd. Zo kan een kind dat te streng of juist niet streng genoeg zindelijk wordt gemaakt, op anaal ontwikkelingsniveau gefixeerd raken. Zo’n kind groeit op tot een volwassene met een ‘anale persoonlijkheidsstructuur’, d.w.z. tot iemand die bezeten is van orde, netheid en regelmaat, die geld oppot (het onbewuste equivalent van ontlasting, die aan anderen kan worden ‘onthouden’) of die veruit de voorkeur geeft aan anaal seksueel contact. Iemand met een ‘orale persoonlijkheidsstructuur’ blijft daarentegen vooral afhankelijk van zijn mond, zelfs voor zijn seksuele bevrediging, of wordt dwangmatig eter of roker. Kinderen die niet op deze manier gefixeerd raken bereiken uiteindelijk het stadium van ‘genitale rijpheid’, dat wil zeggen dat na een zogenaamde laten- tiefase, waarin er vrijwel geen seksuele belangstelling is, het seksuele instinct in de puberteit opnieuw ontwaakt en door middel van geslachtsverkeer naar bevrediging wordt gezocht. In beperkte mate worden orale en anale prikkels ook nog wel gewaardeerd, maar de coïtus komt toch op de eerste plaats. Voor normale volwassenen is de coïtus de enige werkelijke ‘rijpe’ seksuele expressievorm. Zoals uit dit korte en oppervlakkige verhaal op te maken is, maakte Freud de menselijke seksualiteit tot een buitengewoon ruim begrip. Zo ruim zelfs dat hij er ook reacties en bezigheden onder begreep die, vóór zijn tijd, altijd als niet-seksueel waren beschouwd. Zelfs nu nog is het voor de gemiddelde leek vaak niet eenvoudig om in het drinken van de baby aan de moederborst, of in de dwangmatige eetgewoonten van een volwassene iets seksueels te zien. Er zijn trouwens ook veel wetenschapsmensen die het niet met de psychoanalytische visie eens zijn. Zo zeggen bijvoorbeeld antropologen die bepaalde natuurvolken hebben bestudeerd, dat het Oedipusconflict geen basis vindt in de ontwikkelingsgang bij andere volkeren. Sociaalpsychologen twijfelen er ernstig aan of er zelfs wel zoiets als een aangeboren geslachtsdrift of seksueel instinct bestaat. Ook zijn aanhangers van psychologische scholen als het behaviorisme en de leerpsychologie, van mening dat Freuds hele leer veel te gecompliceerd is en dat het menselijk gedrag op een veel eenvoudiger (en daarom overtuigender) manier kan worden verklaard. Bovendien blijft het feit bestaan dat Freuds theorieën nooit in zo’n mate wetenschappelijk zijn getoetst, dat ze als bewezen of onbewezen te beschouwen zijn.

Het staat dan ook vast dat niets van wat Freud ons leert zonder meer als dogma mag worden geaccepteerd en dat alles wat hij heeft gezegd in het licht moet worden gezien van de tijd waarin hij leefde. Een dergelijk kritisch standpunt kan er op den duur toe leiden dat we onze eigen post-Freudiaanse cultuur beter gaan begrijpen. Freud is een van de briljantste denkers uit onze geschiedenis geweest en hij was een goed schrijver. Er spreekt een groot inzicht uit zijn werken (aan een volledige Nederlandse vertaling wordt al enkele jaren gewerkt; in het Duits omvatten ze 28 delen), niet alleen in de menselijke seksualiteit, maar ook in de geschiedenis en structuur van onze westerse beschaving. Sommigen van Freuds leerlingen zijn echter niet erg trouw geweest aan zijn kritische geest. Delen van zijn leer zijn door hen veranderd in handige hulpmiddelen om invloed uit te oefenen op de maatschappij. Als gevolg daarvan is de bevrijdende invloed van het psychoanalytische denken vaak vertroebeld of verkeerd gebruikt. Deze tendens is met name opvallend geweest in Amerika waar, geheel in strijd met Freuds bedoelingen, enkele van zijn hypothesen zijn gebruikt ter rechtvaardiging van de vervolging en onderdrukking van seksuele minderheden. (Zie ‘Aangepast gedrag en afwijkend gedrag’ en ‘De seksueel onderdrukten’).

In de context van dit boek kunnen we niet nader op de diverse analytische scholen ingaan en zelfs niet op Freuds eigen oorspronkelijke leer. De praktijk heeft ons echter geleerd dat zijn leer zich trouwens niet goed voor vereenvoudiging en popularisering leent. Door vereenvoudigingen aan te brengen zijn vaak grote misverstanden ontstaan. Sommige Freudiaanse woorden zijn al lang geleden deel gaan uitmaken van het gewone spraakgebruik en tegenwoordig lezen we in alle kranten en tijdschriften termen als ‘Oedipuscomplex’ en ‘het onbewuste’. In films, op radio en t.v. horen we woorden als ‘Freudiaanse versprekingen’, ‘ego’, ‘superego’, ‘libido’ en ‘sublimatie’. Maar uit hun context gelicht kunnen deze woorden veel verwarring stichten en door leken worden ze dan ook meestal verkeerd gebruikt. Gelukkig is het inmiddels mogelijk geworden de ontwikkeling van seksueel gedrag te beschrijven zonder van psychoanalytische begrippen gebruik te maken. Modern empirisch wetenschappelijk onderzoek heeft ons heel wat nieuwe dingen geleerd over de wijze waarop mensen leren handelen zoals ze doen. Ook hebben we enig inzicht gekregen in de statistische frequentie waarin bepaald gedrag voorkomt. Dit dwong ons er weer toe om veel traditionele onderstellingen over de ‘aard’ van de menselijke seksualiteit te herzien. Het gevolg van dit alles is, dat we het onderwerp nu van een geheel nieuwe zijde kunnen bekijken.

Ongeveer in het midden van deze eeuw publiceerden Kinsey en zijn medewerkers van het Institute for Sex Research in Bloomington, Indiana, twee kolossale onderzoeken naar menselijk seksueel gedrag, gebaseerd op persoonlijke gesprekken met duizenden mensen van alle leeftijden en uit alle lagen van de bevolking. Vroeger was men voor dergelijk onderzoek altijd aangewezen geweest op kleine aantallen mensen met problemen op dit gebied of op mensen die een seksueel delict hadden gepleegd. Wat ‘normaal’ seksueel gedrag precies inhield was nagenoeg onbekend. Kinseys werk verschafte de eerste betrouwbare statistische gegevens over het gedrag van gezonde doorsnee mannen en vrouwen.(Sexual Behavior in the Human Male, 1948, en Sexual Behavior in the Human Female, 1953).

Rond diezelfde tijd schreven Clellan Ford en Frank Beach, een antropoloog en een psycholoog, een werk waarin zij het seksuele gedragspatroon in 191 verschillende samenlevingen met elkaar vergeleken. (Patterns of Sexual Behavior,1951). Van recenter datum is het uitgebreide onderzoek van John Money en zijn mederwerkers van de John Hopkins Universiteit naar misvormingen van de geslachtsorganen en problemen op het gebied van de genderidentiteit. (Sex Errors of the Body, 1968; Man and Woman, Boy and Girl, 1973; en Sexual Signatures,1975). Bovendien is door William Masters en Virginia Johnson, verbonden aan de Reproductive Biology Research Foundation in St. Louis, Missouri, uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan naar normaal en gestoord menselijk seksueel functioneren. (Human Sexual Response, 1966; Human Sexual Inadequacy, 1970; en The Pleasure Bond, 1975).

Deze en vele andere onderzoeken van de menselijke seksualiteit hebben niets of vrijwel niets met de leer van de psychoanalyse te maken, en in enkele opzichten zijn ze het duidelijk oneens met de Freudiaanse zienswijze. Enkele van zijn voornaamste beweringen konden echter door hen worden bevestigd. Zo wordt tegenwoordig bijvoorbeeld alom geaccepteerd dat seksueel gedrag bij mensen niet ‘vanzelf ontstaat, maar in feite door sociale conditionering wordt gevormd. Voorts is duidelijk dat deze conditionering meer dan één doel heeft en in verschillende maatschappijen verschillende gevolgen heeft. Evenmin wordt er nog aan getwijfeld dat kinderen seksuele responsen kunnen hebben, en dat bepaalde ervaringen in de vroege kinderjaren van vitaal belang kunnen zijn voor iemands latere seksuele ontwikkeling.

Helaas is minder dan ooit duidelijk wat deze sociale conditionering precies inhoudt. De medicus Freud is er vooral op uit geweest zijn patiënten te helpen, en voor hem en zijn volgelingen waren seksuele jeugdervaringen eenvoudig als nuttig of schadelijk te classificeren op basis van niet meer dan één criterium: ze waren nuttig als ze bevorderlijk waren voor iemands ‘genitale rijpheid’ en schadelijk als ze deze belemmerden of onmogelijk maakten. Seksueel gedrag werd ingedeeld in rijp en onrijp, gezond en ziek, aangepast en onaangepast. Maar inmiddels zijn onderzoekers van de seksualiteit een stuk voorzichtiger geworden. Zij zien in dat seksuele normen in de loop der tijd veranderen en dat zij van gebied tot gebied kunnen verschillen; en ook dat termen als ‘rijpheid’ en ‘gezondheid’ voor wat het menselijk gedrag betreft, eerder waardeoordelen zijn dan beoordelingen van feiten. In Freuds tijd dacht men dat alleen een monogaam huwelijk gericht op kinderen krijgen een teken was van seksuele gezondheid en rijpheid. Sex, liefde, huwelijk en voortplanting werden gezien als niet van elkaar te scheiden zaken. Seksuele activiteit zonder dat de maatschappij daar iets aan had was verkeerd. Dat gold dus voor: sex zonder liefde (masturberen en prostitutie), sex zonder huwelijk (voor- en buitenechtelijk geslachtsverkeer), niet op voortplanting gerichte sex (seksuele spelletjes van kinderen, sex na de menopauze en homoseksualiteit). Tegenwoordig weten we dat dit normenstelsel verre van universeel is en dat het alleen voor de westerse middenklassen in een bepaalde periode van de geschiedenis werkelijkheidswaarde heeft gehad. Middeleeuwse boeren of grootgrondbezitters bijvoorbeeld hielden er volkomen andere normen op na, en voor mensen in Afrikaanse en Aziatische culturen geldt dat ook nu nog. Tenslotte zien we hoe in onze eigen maatschappij steeds meer mensen losbreken uit de traditionele burgerlijke moraal en op zoek zijn naar nieuwe waarden. Gezien dit alles is grote voorzichtigheid geboden bij het vaststellen van bepaalde doeleinden, normen of maatstaven voor seksueel gedrag. Onze voornaamste taak is begrijpen en daarom hebben we behoefte aan een objectieve beschrijving in bewoordingen die in moreel opzicht neutraal zijn.

Maar er is meer nodig dan alleen objectiviteit. De beschrijving moet vooral ook helder en nauwkeurig zijn, en zoiets is geen eenvoudige zaak. Nergens is de terminologische verwarring zo groot als juist op het gebied van de menselijke seksualiteit. Modern onderzoek heeft echter op verschillende punten helderheid verschaft; met name het onderzoek van de ontwikkeling in de kinderjaren is belangrijk geweest in dit opzicht. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat kinderen met tekenen van interseksualiteit (ook wel, maar ten onrechte, hermafroditisme genoemd) als jongen of meisje kunnen worden opgevoed en het hele bijbehorende gedrag ontwikkelen, tot en met het kiezen van een partner van de anderse sekse toe. Dus kinderen die bij de geboorte misschien bij het biologisch ‘verkeerde’ geslacht zijn ingedeeld, kunnen zich toch met het hun toebedeelde geslacht leren identificeren. Deze identificatie wordt, wanneer het kind eenmaal een bepaalde kritieke periode gepasseerd is, vrijwel altijd als blijvend beschouwd. Veel onderzoekers menen dat, zelfs als later de vergissing ontdekt wordt, hij oncorrigeerbaar is. Als regel geldt dus dat boven een bepaalde leeftijd een als meisje opgevoede jongen zich als vrouw zal blijven beschouwen en zich, meestal, seksueel tot mannen aangetrokken zal voelen. Omgekeerd als jongen opgevoede meisjes zullen zich man blijven voelen en zich meestal seksueel tot vrouwen aangetrokken voelen. Iemands ‘seksuele’ ontwikkeling heeft dus minstens drie kanten:

1.  De mannelijke of vrouwelijke lichaamskenmerken (het biologische geslacht);

2.   Iemands sociale rol als man of vrouw, (de gen- derrol);

3.  Voor seksueel contact, iemands voorkeur voor een man of een vrouw als partner (de seksuele gerichtheid).

Alles wordt veel duidelijker wanneer deze drie aspecten van de menselijke seksualiteit afzonderlijk worden bekeken. De volgende definities zijn daarom belangrijk:

Biologisch geslacht

Met iemands biologisch geslacht bedoelen we zijn of haar man-zijn of vrouw-zijn. In de meeste verhandelingen worden op dit ogenblik vijf lichamelijke criteria genoemd: het chromosomale geslacht, het gonadale geslacht, het hormonale geslacht, het inwendige genitaalstelsel en de uitwendige zichtbare geslachtsorganen.

De mate van iemands man- of vrouw-zijn wordt bepaald door de mate waarin men voldoet aan de hier genoemde criteria.

De meeste mensen zijn in alle vijf opzichten duidelijk man of vrouw.

Een heel kleine minderheid voldoet echter niet aan deze criteria. Het is dan moeilijk, soms onmogelijk, om vast te stellen wat hun biologische geslacht nu eigenlijk is. Sommige onderzoekers noemen zulke mensen interseksen en geven vervolgens de aard van de interseksualiteit nader aan.

Genderrol

Met iemands genderrol bedoelen we zijn of haar mannelijkheid of vrouwelijkheid, d.w.z. het gedrag als man of vrouw in de maatschappij. Deze rol wordt bepaald door een aantal psychische eigenschappen die bij het ene geslacht worden geaccepteerd of zelfs aangemoedigd en bij het andere niet worden geapprecieerd of zelfs tegengegaan.

De mate van iemands mannelijkheid of vrouwelijkheid hangt af van de mate waarin men zich aan zijn genderrol conformeert.

De meeste mensen conformeren zich duidelijk aan de genderrol die bij hun biologische geslacht hoort. Een minderheid echter neemt gedeeltelijk een genderrol aan die bij het andere biologische geslacht hoort (transvestisme) en voor een groep die nog kleiner is, geldt dat de rolverwisseling compleet is (transseksualiteit).

Seksuele gerichtheid

Met seksuele gerichtheid bedoelen we iemands heteroseksualiteit of homoseksualiteit. Deze blijkt uit de waarneming aan welke sekse voor seksueel contact de voorkeur gegeven wordt.

De matevan heteroseksueel- of homoseksueel-zijn wordt bepaald door de mate waarin men zich seksueel aangetrokken voelt tot iemand van het andere of het eigen geslacht.

De meeste mensen ontwikkelen een duidelijke erotische voorkeur voor partners van het andere geslacht (heteroseksualiteit).

Een minderheid echter voelt zich seksueel tot zowel mannen als vrouwen aangetrokken (biseksualiteit) en een nog kleinere groep mensen voelt zich voornamelijk tot partners van het eigen geslacht aangetrokken (homoseksualiteit).

Het is erg belangrijk om te beseffen dat niet alleen iemands biologische geslacht, maar ook iemands genderrol en seksuele gerichtheid verschillende gradaties kunnen hebben en dat deze aspecten los van elkaar kunnen bestaan. Er zijn dus allerlei combinaties mogelijk. Dit is te verduidelijken door een beschrijving hoe het totaalbeeld van iemand die biologisch man is er bijvoorbeeld uit kan zien:

•       Man - mannelijk - heteroseksueel

Iemand van het mannelijke geslacht neemt de mannelijke genderrol aan en ontwikkelt een heteroseksuele gerichtheid. Zo iemand voldoet in ieder opzicht aan ons beeld van de ‘echte’ man.

•       Man - mannelijk - homoseksueel

Iemand van het mannelijke geslacht neemt de mannelijke genderrol aan, maar ontwikkelt een homoseksuele gerichtheid. Zo iemand ziet er uit en gedraagt zich ook in elk opzicht als een ‘echte’ man, behalve in één opzicht - zijn partnerkeuze voor seksuele contacten.

•       Man - vrouwelijk - heteroseksueel

Iemand van het mannelijke geslacht neemt de vrouwelijke genderrol aan. Zo iemand stelt dan vaak alles in het werk om zijn lichaam in overeenstemming te brengen met het idee dat men vrouw is. In dit geval moet de voorkeur van zo iemand voor een mannelijke partner worden beschouwd als heteroseksueel.

•       Man - vrouwelijk - homoseksueel

Iemand van het mannelijke geslacht neemt de vrouwelijke genderrol aan en stelt alles in het werk om zijn lichaam in overeenstemming te brengen met het idee dat men vrouw is. Als zo iemand dan bovendien nog een seksuele voorkeur ontwikkelt voor vrouwen, dan kan de seksuele gerichtheid alleen maar homoseksueel worden genoemd.

Vooral de laatste twee voorbeelden zijn natuurlijk hoge uitzonderingen. Zelfs indien een man zich al met de vrouwelijke genderrol identificeert, hoeft deze identificatie nog niet totaal te zijn. Hij kan die rol best periodiek of gedeeltelijk vervullen en hoeft zich niet per se vrouw te voelen. Hij houdt misschien alleen van vrouwelijke manieren, vrouwenkleding en vrouwelijke bezigheden. Voorts mogen we niet vergeten dat de man in elk van de vier genoemde gevallen afzonderlijk, of in allemaal, heteroseksueel, biseksueel of homoseksueel kan zijn.

De vier hier gegeven voorbeelden zijn niet bedoeld als nieuwe normen, indelingen of menselijke stereotypen. Ze moeten uitsluitend worden gezien als richtlijn voor de verbazingwekkend brede scala van mogelijkheden in het menselijk leven. Iedere mens is uniek, slechts weinig mensen vallen geheel in een keurig afgebakende seksuele categorie en er zijn talloze nuances en gradaties. Het onderscheid tussen biologisch geslacht, genderrol en seksuele gerichtheid maakt op zichzelf al dat we minder snel oordelen of ten onrechte gaan generaliseren.

Het zal ons er bijvoorbeeld aan herinneren dat niet iedere man die iets vrouwelijks over zich heeft homofiel is en dat niet alle homofielen vrouwelijke trekken hebben, ‘verwijfd’ zijn. Ook wordt duidelijk waarom iemand zichzelf misschien niet zo’n ‘echte’ man vindt, maar best weet dat hij een man is. Tenslotte zien we zo wat de mogelijkheden en beperkingen zijn van het gebeuren dat iemand lichamelijk en sociaal een andere rol kiest dan die welke bij de geboorte is opgelegd - een gebeuren dat met een wel heel ongelukkige term ‘geslachtsverandering’ wordt genoemd.

Zodra we eenmaal beseffen hoe sterk sociale conditionering van invloed is op onze ontwikkeling tot man en vrouw, hebben we de eerste stap gezet op weg naar een beter begrip van de ontwikkeling van ons ‘seksuele’ gedrag. Bovendien kunnen we nog een ander nuttig onderscheid maken. In het voorgaande hebben we de term ‘seksuele gerichtheid’ in zeer uitgebreide zin gebruikt, dat wil zeggen ter aanduiding van een seksuele voorkeur voor mannelijke of vrouwelijke partners. De meesten van ons weten echter wel dat seksuele voorkeuren veel subtieler zijn. Een ‘echte’ man voelt zich heus niet tot alle vrouwen aangetrokken, alleen tot vrouwen van een bepaalde leeftijd, lengte, gewicht, haarkleur, enz. Bovendien prefereert hij meestal niet alleen een bepaald type vrouw, maar ook een bepaald type seksueel contact, en dat dan nog onder bepaalde omstandigheden. Deze voorkeuren en smaken binnen het kader van iemands seksuele gerichtheid zijn het best te omschrijven als iemands seksuele belangstelling. Ook die belangstelling is het gevolg van conditionering.

Het is natuurlijk een feit dat alle mensen worden geboren met het vermogen om op allerlei soorten sensuele prikkels te reageren. Bij zeer jonge kinderen zien we al dat ze een erectie kunnen krijgen, dat hun vagina vochtig wordt, dat ze bepaalde spiercontracties hebben en dat ze hun onderlijf ritmisch bewegen. Kortom, niemand hoeft de fysiologische reacties te leren die tot een orgasme leiden. Toch leert iedereen wél onder welke omstandigheden die reacties ontstaan. Al in de eerste levensjaren leert een kind positief op de ene en negatief op de andere prikkel te reageren. Als gevolg van de eigen ervaringen ontwikkelt het een bepaald gedragspatroon. En zo leren mensen mannelijk of vrouwelijk, heteroseksueel of homoseksueel te zijn, leren zij ook te masturberen, te copuleren en zich gelukkig of schuldig te voelen over hun seksuele gedrag. Zij leren houden van jongere of oudere partners, licht- of donkerharigen, Europeanen, Aziaten of negers. Sommige mensen raken sterk aan één bepaalde partner gehecht en kunnen op niemand anders meer reageren; anderen wisselen regelmatig van partner. Sommige mensen houden van afwisseling in erotische techniek; anderen blijven hun leven lang hetzelfde doen. Sommige mannen en vrouwen kunnen alleen seksueel reageren als zij weten dat niemand hen ziet; anderen vinden het idee dat anderen hen zien juist een extra prikkel. Er zijn mensen die zich hartstochtelijk en onattent of ruw en agressief tegenover hun partner gedragen, terwijl anderen het juist prettig vinden om langzaam, teder en bedaard de liefde te bedrijven. Sommige mensen geven er de voorkeur aan om in alle eenzaamheid te masturberen, anderen prefereren seksueel contact met dieren.

Omdat zowel deze als een groot aantal andere vormen van seksuele belangstelling, keuzen en voorkeuren door leren worden ontwikkeld, ervaart de betrokken persoon ze meestal als gewoon, redelijk, of zelfs als onvermijdelijk. Gedrag dat de meeste mensen schandalig, zinloos of absurd vinden, kan voor een bepaald iemand juist veel betekenen en positief worden beoordeeld, omdat hij nu eenmaal zo is geconditioneerd.

Een man die seksueel opgewonden raakt als hij een houten paard ziet, kan hiermee een ervaring uit zijn kinderjaren weergeven, toen lust voor hem gekoppeld zat aan een draaimolen. Zijn gedrag is waarschijnlijk even goed te verklaren als dat van de man die opgewonden raakt bij een striptease. Laatstgenoemde respons heeft misschien wat voordelen boven de eerstgenoemde, maar een maatschappelijk probleem vormen ze geen van beide. Veel mensen schijnen echter graag te hebben dat niet meer dan één manier tot de enig juiste wordt bestempeld. Zij hebben moeite met de eindeloze gevarieerdheid van het menselijk seksueel gedrag en zien het als een aantasting van hun zin voor regelmaat en stabiliteit. Zulke mensen hebben altijd de neiging hun eigen voorkeur als norm te stellen en iedereen te veroordelen die het met hen oneens is.

De maatschappij heeft natuurlijk het recht om zich te beschermen tegen seksueel gedrag waaraan geweld of dwang te pas komt, of dat zich tegen de zin van andere mensen in hun aanwezigheid afspeelt. Zulk gedrag is misschien bevredigend voor degene die het vertoont, maar omdat het de rechten van andere mensen schendt, is het sociaal onaanvaardbaar. Van oudsher is zulk gedrag dan ook als misdrijf behandeld. Tegenwoordig is men echter steeds meer geneigd zulk gedrag eerder als ziek dan als misdadig te zien. Rond het begin van de 19e eeuw begonnen psychiaters de rechter duidelijk te maken dat bepaalde mensen die een zedenmisdrijf hadden gepleegd niet in de gevangenis maar in een psychiatrische inrichting thuishoorden, dat deze mensen behandeling in plaats van straf nodig hadden. En op allerlei manieren werd geprobeerd seksueel gedrag in te delen als normaal of abnormaal, gezond of ziek.

Het bekendst van deze probeersels werd dat van Richard von Kraft-Ebing, een Weense psychiater. In zijn boek Psychopathia Sexualis (1886) gaf hij een lange lijst van, naar men dacht, pathologische seksuele gedragingen, waarvoor hij een aantal nogal merkwaardige benamingen verzon. Veel psychiaters hebben naderhand zijn voorbeeld gevolgd, de lijsten zijn steeds langer geworden en de benamingen steeds vreemder en exotischer. Helaas beperken de lijsten zich doorgaans niet tot sociaal schadelijk gedrag, maar noemen ze ook allerlei gedragingen die alleen maar ongebruikelijk of onconventioneel zijn, of die door de opsteller van de lijst worden afgekeurd. Tot de dag van vandaag lijken onderzoeken over ‘seksuele psychopathologie’ vaak op moralistische verhandelingen overgoten met een wetenschappelijk sausje. Ze hebben eigenlijk vooral historische betekenis, omdat er uit blijkt hoe in een bepaalde tijd de seksuele normen waren en waar men zich druk over kon maken. (Zie voor meer details; ‘Aangepast gedrag en afwijkend gedrag’).

Toch valt niet te ontkennen dat mensen soms een gedragspatroon ontwikkelen dat zelfs voor henzelf onaanvaardbaar is. Iemand weet vaak heel goed dat hij een seksueel gedragspatroon heeft dat schadelijk is voor anderen, maar heeft toch de grootste moeite om zich in bedwang te houden. Soms is bepaald compulsief gedrag niet echt asociaal, maar wordt het niettemin als hoogst storend ervaren, omdat iemand zich er enorm hulpeloos door gaat voelen. Er zijn ook mannen en vrouwen die zich over iedere uiting van seksueel gedrag schuldig en angstig voelen en andere mensen zijn weer zo geremd en verlegen dat hun seksuele respons er onaangepast door wordt.

In feite zijn al deze mensen seksueel onaangepast. Door hun leerervaringen zijn zij niet meer in staat volledig seksueel te communiceren. Zij zijn óf niet gevoelig voor de behoeften van andere mensen, óf niet in staat aan deze behoeften te voldoen. Zij kunnen met hun seksuele partner geen volwaardige relatie hebben, of kunnen hun eigen verlangens niet aanpassen aan andere omstandigheden en situaties. Het lijkt of zij gedoemd zijn hun frustrerende en voor zichzelf schadelijke gedrag steeds opnieuw te herhalen. Kortom, het lukt hun niet die totale lichamelijke en emotionele bevrediging te krijgen die de meeste andere mensen wel hebben. (Deze problematiek komt in de paragraaf ‘Seksuele aanpassingsproblemen’ nog uitgebreid aan de orde).

Op de volgende bladzijden wordt alleen beschreven wat op dit moment over de ‘normale’ ontwikkeling van menselijk seksueel gedrag bekend is, gedurende de hele levensperiode. In dit korte bestek kan natuurlijk niet diep worden ingegaan op de talloze manieren waarop deze ontwikkeling te beïnvloeden is. We zullen genoegen moeten nemen met een vrij summiere beschrijving. Meer informatie met betrekking tot dit onderwerp vindt u in het derde deel van dit boek, ‘Seksualiteit en maatschappij’.

[Sex Atlas] [Inhoud] [Wrd. voor. - bewerkers] [Inleiding] [I - Het mensel. lichaam] [II - Seksueel gedrag] [Ontwikkel. van gedrag] [Vormen van activiteit] [III - Seks. en maatsch.] [Literatuurlijst]